ECLI:NL:RBMNE:2022:714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2591
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven had ingediend, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag was ingediend op 3 januari 2021, maar volgens verweerder was deze te laat, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar na het gepleegde misdrijf was ingediend. Eiseres deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij op basis van een eerdere communicatie van een medewerker van het Schadefonds mocht verwachten dat haar aanvraag alsnog inhoudelijk zou worden beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de aanvraag inderdaad te laat had ingediend, maar dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de redenen voor de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onzorgvuldig was en dat verweerder de medische stukken van eiseres niet adequaat had beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische stukken van eiseres in acht moeten worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Dijk),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. H.K.M. Timmermans).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) afgewezen.
In het besluit van 26 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 3 januari 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in verband met fysiek geweld en seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een uitkering afgewezen en deze beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar na het misdrijf een aanvraag heeft ingediend. Volgens verweerder is de termijnoverschrijding van eiseres niet verschoonbaar, omdat niet is gebleken dat eiseres de aanvraag zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming het door eiseres bij haar aanvraag overgelegde Behandelplan Intensieve Ambulante Traumabehandeling (behandelplan IAT) van het Altrecht Academisch Angstcentrum van 17 september 2020 betrokken.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend. Partijen verschillen van mening over de vraag of het vertrouwensbeginsel is geschonden in die zin dat eiseres ondanks de termijnoverschrijding op grond van een toezegging van de zijde van verweerder mocht verwachten dat haar aanvraag inhoudelijk zou worden beoordeeld en daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of, indien niet van het vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt.
Het vertrouwensbeginsel
4. Bij brief van 29 januari 2021 is eiseres door een medewerker procesondersteuning van het Schadefonds Geweldsmisdrijven gevraagd of zij aan kan geven wat de reden is dat de aanvraag niet binnen tien jaar na het misdrijf is ingediend. Op 29 januari 2021 heeft eiseres daar per e-mail op gereageerd en haar reden genoemd. Op
1 februari 2021 heeft de betreffende medewerker hier als volgt op gereageerd:
“(…)
Geachte heer [eiseres] ,
Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw email van 29 januari 2021. Bedankt voor uw reactie. Dit is een duidelijk antwoord op de vraag en een gegronde reden. Uw aanvraag zal verder in behandeling worden genomen door een van onze juristen. Wegens drukte bij ons kan het momenteel 26 weken duren voordat een aanvraag is afgehandeld. Ik hoop op uw begrip hiervoor.
Met vriendelijke groet,
(…)
Medewerker Procesondersteuning
(…)”
5. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt dat zij aan de reactie van de medewerker procesondersteuning van 1 februari 2021 op haar e-mail van
29 januari 2021 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Dit omdat in de reactie van de medewerker procesondersteuning staat dat het een duidelijk antwoord op de vraag is en een
gegronde redenen dat de aanvraag verder in behandeling zal worden genomen. Ook is aan eiseres daarnaast medegedeeld dat het thans ingediende behandelplan IAT vermoedelijk voldoende zou zijn voor de beoordeling.
6. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] moeten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste stap is dat de betrokkene aannemelijk moet maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiseres heeft door middel van het overleggen van het e-mailbericht van 1 februari 2021 aannemelijk gemaakt dat aan haar een toezegging is gedaan als bedoeld in stap 1, hiervoor genoemd. Maar de rechtbank is van oordeel dat deze toezegging niet aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dit omdat eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet kon en mocht veronderstellen dat de medewerker procesondersteuning die de uitlating deed de opvatting van verweerder vertolkte. De rechtbank vindt hierbij van belang dat in de e-mail staat dat de aanvraag verder in behandeling zal worden genomen door een van de juristen en dat achter de naam van de opsteller van de e-mail staat dat zij een ‘Medewerker Procesondersteuning’ is. Dat de aanvraag verder door een jurist in behandeling zal worden genomen geeft een indicatie dat een jurist een juridisch oordeel dient te geven over de juridische kant van de zaak. De vraag of de aangevoerde redenen verschoonbaar zijn vergt een juridische beoordeling. Eiseres heeft dus niet op de toezegging van een medewerker procesondersteuning mogen varen omdat de functieaanduiding voldoende weergeeft dat er sprake is van een procesondersteuner die geen inhoudelijke beoordelingsbevoegdheid heeft.
De verschoonbare termijnoverschrijding
8. Volgens eiseres heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij de aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd. Eiseres was pas begin 2021 in staat om een aanvraag in te dienen omdat pas in december 2020 duidelijk werd wat ten grondslag lag aan haar psychische en lichamelijke klachten. Zij wist eerder niet wat de oorzaak was van haar klachten, waardoor zij niet in staat was om voor die klachten een aanvraag in te dienen. Ter onderbouwing hiervan wijst eiseres op het bij haar aanvraag overgelegde behandelplan IAT en op de door haar in de beroepsprocedure overgelegde aanvullende medische stukken, te weten de brieven van Altrecht Psychosomatiek van 26 maart 2020 en van 21 april 2020 en een brief van Altrecht Academisch Angstcentrum van 4 januari 2021.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding van eiseres niet verschoonbaar is, omdat zij de aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd. Volgens verweerder had eiseres eerder een aanvraag kunnen indienen, omdat zij in 2019 al van het bestaan van het Schadefonds op de hoogte was. Op 28 juli 2019 heeft zij namelijk een eerdere aanvraag ingediend als gevolg van een inbraak. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres door lichamelijke of psychische klachten niet eerder in staat was de aanvraag in te dienen of dat eiseres niet in staat was om haar belangen destijds door een derde te laten behartigen. Verweerder stelt dat uit de in beroep verstrekte medische stukken blijkt dat eiseres veel lichamelijke en psychische klachten ervaart, maar verweerder is van mening dat deze klachten niet zodanig zijn dat het voor eiseres niet mogelijk was om eerder een aanvraag in te dienen.
10. Uit de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) volgt dat een uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. [2] Verder volgt uit die wet dat een aanvraag voor een uitkering bij het Schadefonds binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd moet zijn ingediend en dat een na afloop van de termijn ingediende aanvraag niettemin wordt behandeld als blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. [3] Dit is nader uitgewerkt in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel). [4] In de Beleidsbundel staat dat een aanvraag die buiten de wettelijke termijn is ingediend niet in behandeling wordt genomen als het slachtoffer op de hoogte is van het bestaan van het Schadefonds, omdat het slachtoffer al eerder een aanvraag voor een misdrijf heeft ingediend. Voorts volgt uit de Beleidsbundel dat hierop een uitzondering mogelijk is als het slachtoffer kan onderbouwen dat het door lichamelijke of psychische klachten niet eerder in staat was de aanvraag in te dienen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voorafgaand aan zijn besluit om de aanvraag van eiseres af te wijzen omdat zij deze niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd, onvoldoende onderzoek heeft verricht waardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres heeft met haar aanvraag en in beroep verschillende medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar betoog dat zij vanwege haar psychische en lichamelijke klachten niet eerder in staat was om de aanvraag in te dienen. Het lag op de weg van verweerder om deze stukken zorgvuldig te beoordelen en kenbaar te betrekken in het kader van de beoordeling van de vraag of eiseres vanwege haar psychische gesteldheid niet eerder in staat was om een aanvraag in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit ten onrechte niet gedaan.
12. Uit de brief van 4 januari 2021 van het Altrecht Academisch Angstcentrum blijkt onder meer dat eiseres begin 2019 naar de afdeling Psychosomatiek Eikenboom van het Altrecht is verwezen via haar huisarts. Blijkens de brief van 26 maart 2020 van Altrecht Psychosomatiek Eikenboom is eiseres op 23 september 2019 gestart met een driedaagse deeltijdbehandeling gedurende zes maanden bij het Altrecht Academisch Angstcentrum na een tijdlang psychosomatische klachten te hebben gehad. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij destijds niet in staat was om over de traumatische gebeurtenissen uit haar verleden te praten. In het behandelplan IAT staat dat eiseres op 24 november 2020 met de IAT bij het Altrecht Academisch Angstcentrum is gestart. Eiseres nam deel aan het intensieve behandelprogramma voor PTSS, een programma van zes dagen in twee weken. In de brief van 4 januari 2021 van het Altrecht Academisch Angstcentrum staat dat eiseres in februari en maart 2021 aanvullende EMDR-sessies heeft gehad. Uit diezelfde brief komt naar voren dat eiseres daarna voor behandeling is terugverwezen naar Altrecht Psychosomatiek Eikenboom met het advies om een psychiater erbij te betrekken. In eiseres haar aanvraag staat beschreven dat zij intensief wordt behandeld op dat moment.
13. Uit de gegeven motivering in het bestreden besluit en het verweerschrift volgt niet hoe verweerder de medische stukken heeft beoordeeld. Niet is gebleken dat het oordeel van verweerder is gebaseerd op het advies van een daartoe deskundig persoon. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder medisch advies moeten inwinnen om tot een deugdelijke beoordeling te kunnen komen van de medische stukken. De enkele stelling dat eiseres eerder haar aanvraag had kunnen indienen nu zij in 2019 al een aanvraag had gedaan vanwege een inbraak, treft geen doel gelet op de omstandigheid dat er gesteld sprake is van weggestopte trauma’s uit het verleden die allerlei klachten hebben veroorzaakt waarvoor pas in 2020 de diagnose is gesteld en welke psychische problemen hebben veroorzaakt waardoor eiseres eerder - zoals gesteld - niet in staat was haar aanvraag te doen. Verweerder kan dit argument dat zij al bekend was met het Schadefonds ook niet gebruiken nu niet deugdelijk is onderzocht of de psychische gesteldheid van eiseres in de weg stond aan het eerder indienen van een aanvraag. De rechtbank acht het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat er geen sprake is van een situatie gelijk aan zogenoemde hervonden herinneringen in het licht van wat hiervoor is overwogen onvoldoende. Temeer daar bij de gemachtigde van verweerder op zitting niet is gebleken van deskundigheid op dat gebied. De beroepsgrond slaagt.
De conclusie
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder een arts zal moeten inschakelen die de door eiseres overgelegde medische stukken zal moeten beoordelen, waarna verweerder de zaak opnieuw dient te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2180) en ook de uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694).
2.Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg.
3.Dit volgt uit artikel 7, van de Wsg.
4.In dit geval is dat de Beleidsbundel van 1 juli 2019, raadpleegbaar op