ECLI:NL:RBMNE:2022:793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en terugvordering op basis van woonsituatie en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar studiefinanciering over de periode van januari 2017 tot en met september 2019, alsook tegen de terugvordering van een bedrag van € 6.904,65 dat zij te veel had ontvangen. De herziening was gebaseerd op bevindingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) die concludeerden dat eiseres niet op het door haar opgegeven adres woonde, maar bij haar moeder. Dit werd ondersteund door getuigenverklaringen van buren die stelden dat zij eiseres nooit op het adres hadden gezien.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres sinds 8 november 2016 ingeschreven stond op het adres, maar dat zij vanaf oktober 2019 bij haar moeder woonde. De rechtbank heeft de verklaringen van de buren als betrouwbaar beoordeeld, omdat deze onafhankelijk van elkaar een consistent beeld schetsten van de woonsituatie. Eiseres heeft geprobeerd tegenbewijs te leveren door getuigenverklaringen van haar familie en vrienden in te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de conclusies van de DUO te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering terecht waren, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve getuigenverklaringen in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de geloofwaardigheid van bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R. van Damme),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Merema).

Procesverloop

In het besluit van 30 oktober 2019 (primaire besluit I) heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres over de periode januari 2017 tot en met september 2019 herzien.
In het besluit van 7 januari 2020 (primaire besluit II) heeft verweerder de te veel ontvangen studiefinanciering over de periode van januari 2017 tot en met september 2019 (een bedrag van € 6.904,65) van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2020 [1] heeft de rechtbank het bestreden besluit I vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
In het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres staat sinds 8 november 2016 ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres [adres] te [plaats] , het adres van mevrouw [naam] (een ver familielid van eiseres die door haar tante wordt genoemd). Eiseres ontvangt per januari 2017 studiefinanciering naar de norm van een uitwonende. Op 2 oktober 2019 heeft eiseres een adreswijziging aan de gemeente doorgegeven. Eiseres is toen weer bij haar moeder gaan wonen, waardoor zij vanaf oktober 2019 studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende is gaan ontvangen.
2. Op 28 september 2019 en 1 oktober 2019 hebben controleurs namens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. Zij hebben een huisbezoek afgelegd op het Brp-adres om te controleren of eiseres op dat adres woonde. Eiseres was beide keren niet aanwezig. Tijdens de eerste controle heeft eiseres de controleurs telefonisch te woord gestaan. De hoofdbewoonster van de woning heeft de controleurs beide keren te woord gestaan. Van de huisbezoeken is op 12 oktober 2019 een rapport opgemaakt. Op 2 oktober 2019 hebben controleurs namens de DUO een buurtonderzoek verricht. De controleurs hebben toen met drie buren van verschillende adressen in de [adres] gesproken. Van deze gesprekken zijn getuigenverklaringen opgemaakt, waarvan één anonieme getuigenverklaring.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de uitwonendenbeurs van eiseres vanaf januari 2017 tot en met september 2019 herzien en het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering over voornoemde periode teruggevorderd, omdat het verweerder uit de controles is gebleken dat eiseres niet op het Brp-adres woonachtig is geweest. In het kader van de controles is een buurtonderzoek verricht. De buren hebben onafhankelijk van elkaar verklaard wie op dat adres wonen en dat eiseres niet op dat adres woonde. Aan de ingebrachte verklaringen van eiseres kan niet de waarde worden toegekend die eiseres wenst nu dat geen verklaringen van onafhankelijke derden betreft en niet voorzien zijn van een legitimatiebewijs. Overig bewijs dat eiseres wel woonachtig was op het Brp-adres ontbreekt, aldus verweerder.
Het beroep van eiseres
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij niet op het Brp-adres heeft gewoond. Volgens eiseres heeft zij vanaf november 2016 tot 2 oktober 2019 haar hoofdverblijf op het adres [adres] te [plaats] gehad. Op dat adres keerde eiseres aan het einde van de dag terug, daar sliep zij, at zij en ontving zij haar vrienden. Het besluit van verweerder ontbeert volgens eiseres een feitelijke grondslag. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de vijf bij het bezwaarschrift overgelegde getuigenverklaringen van de hoofdbewoonster van het Brp-adres, haar vriend, haar tante, haar broer en de buurvrouw van haar moeder aantonen dat de feiten waarop verweerder zijn standpunt baseert niet overeind kunnen blijven.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitwonendenbeurs van eiseres terecht vanaf januari 2017 heeft herzien, omdat het aannemelijk is dat eiseres niet op het door haar opgegeven Brp-adres woonde. De conclusie dat eiseres daar niet woonde, is gebaseerd op drie verklaringen van buren, zoals afgelegd ten overstaan van de controleur. Volgens de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken behoort het gebruik van verklaringen van buurtbewoners tot de mogelijkheden, als duidelijk is op basis van welke waarnemingen tot de verklaringen is gekomen en de verklaringen in essentie eenzelfde beeld schetsen. [2] De rechtbank is van oordeel dat daar bij deze verklaringen sprake van is. Alle drie de getuigen hebben onafhankelijk van elkaar een beeld geschetst van een gezin dat daar met zijn vieren woont (vader, moeder en twee zonen). Bovendien is uit de verklaringen af te leiden dat de gezinssamenstelling nooit anders is geweest in de zin van dat er iemand bij is gekomen. Het is ook duidelijk op basis van welke waarnemingen zij tot de conclusie komen dat eiseres daar niet woonde. De buurvrouw van [adres] woont al 13/14 jaar op dat adres en zij heeft eiseres nog nooit gezien. De buurman van [adres] woont al heel lang op dat adres en kent de bewoners van [adres] . Hij ziet hen langs zijn raam lopen. Hij weet dat eiseres niet op het adres [adres] woont. De anonieme getuige woont al 18 jaar in de [adres] en heeft eiseres nooit gezien. De rechtbank betrekt verder bij zijn oordeel dat eiseres op het moment van het buurtonderzoek bijna drie jaar ingeschreven stond op het Brp-adres. Dit betreft een zodanige periode dat indien eiseres wel op het Brp-adres woonachtig was geweest de betreffende buurtbewoners haar gezien hadden moeten hebben. De rechtbank heeft geen aanleiding de ter zitting geuite stelling te volgen dat de oudste zoon wordt verward met de vriend van eiseres die een rijbewijs heeft en dat dat een indicatie geeft dat eiseres op het Brp-adres woonachtig was, nu die stelling alsdan nog steeds geen verklaring geeft voor de omstandigheid dat eiseres zelf daar niet gezien is. De rechtbank concludeert dat verweerder met het buurtonderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres ten tijde van de controle niet op het Brp-adres woonde.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende tegenbewijs geleverd om anders te oordelen. De door eiseres overgelegde getuigenverklaringen van de hoofdbewoonster van het Brp-adres, haar vriend, haar tante, haar broer en de buurvrouw van haar moeder geven geen reden tot twijfel aan de door verweerder uit de bevindingen van het buurtonderzoek getrokken conclusie. Daargelaten dat de verklaringen niet ondertekend zijn en afschriften van legitimatiebewijzen ontbreken en daardoor de authenticiteit van de verklaringen niet is komen vast te staan, bevatten de verklaringen geen (gedetailleerde) informatie ten aanzien van de feitelijke woonsituatie op het Brp-adres. [3] Niet gesteld is dat de woonsituatie voorafgaande aan de controle anders was. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of onomstotelijk bewijs is geleverd over de periode voorafgaand aan de controle. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht tot herziening en terugvordering van de studiefinanciering is overgegaan.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2006).
3.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1256).