ECLI:NL:CRVB:2021:1256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de woonplaats van appellante in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beoordeling van de woonplaats van appellante in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante was ingeschreven op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp) en ontving studiefinanciering als uitwonende studerende. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft na een huisbezoek en buurtonderzoek geconcludeerd dat appellante niet op het brp-adres woonde en heeft haar studiefinanciering herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat de minister voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek en het buurtonderzoek, waaronder het ontbreken van persoonlijke spullen van appellante op het brp-adres, zijn doorslaggevend. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de waarde van haar tegenbewijs heeft onderschat, maar de Raad oordeelt dat dit tegenbewijs niet voldoende is om de conclusie van de minister te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust.