ECLI:NL:RBMNE:2022:875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/3562
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na beëindiging door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiseres, die zich op 13 februari 2020 ziek meldde vanwege depressieve en angstklachten, ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 12 maart 2021, omdat eiseres in staat zou zijn om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld en dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres voerde aan dat haar fibromyalgie niet was meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was en dat de functies die het UWV had geduid, passend waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres had geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sietsema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf
12 maart 2021 geen uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW) omdat zij op
11 februari 2021 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Bij besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich met ingang van 13 februari 2020 ziekgemeld bij verweerder in verband met depressieve- en angstklachten. Bij besluit van 13 februari 2020 heeft verweerder aan eiseres een ZW-uitkering toegekend per 13 februari 2020.
2. Verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de ZW-uitkering van eiseres per 12 maart 2021 terecht is beëindigd. Volgens verweerder is eiseres in staat om de functies uit te oefenen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid en kan zij daarmee meer dan 65% verdienen van het loon dat zij eerst verdiende. Dat eiseres ondanks haar beperkingen geschikt is om deze geduide functies uit te oefenen volgt uit medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep).
3. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens eiseres is zij meer beperkt dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Ten onrechte is gesteld dat eiseres geen arbeidsdeskundige bezwaren heeft gemaakt. Eiseres wijst erop dat zij is gediagnosticeerd met fibromyalgie en dat hiermee geen rekening is gehouden bij het bepalen en het beoordelen van haar beperkingen. Eiseres heeft langdurige (chronische) pijn in haar spieren en bindweefsel. Voornamelijk in haar benen en armen. De functies, waaronder Assembly Worker B, zijn niet voor haar geschikt omdat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiseres aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en alle beschikbare informatie uit de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken. Op 9 december 2020 heeft een spreekuur plaatsgevonden. De brief van reumatoloog [A] van 7 april 2021, waarin de diagnose fybromyalgie is gesteld, is betrokken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het medisch rapport van 29 juli 2021 overweegt de verzekeringsarts, op grond van het lichamelijk onderzoek door de reumatoloog, dat er geen objectiveerbare medische redenen om beperkingen aan te nemen in de rubrieken dynamische handelingen en/of statische houdingen. In het medisch rapport in beroep van 26 november 2021 constateert de verzekeringsarts dat er geen sprake was van ontstekingsverschijnselen, artritis en dat er geen bewegingsbeperking van het bewegingsapparaat wordt beschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze medische beoordeling onjuist is. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de medische beoordeling en de functionele mogelijkheden zoals verweerder die heeft vastgesteld.
6. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport drie functies en twee reservefuncties geselecteerd. Eiseres heeft hier geen beroepsgronden tegen gericht, behalve dat zij de functies niet kan uitoefenen omdat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van eiseres ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Verweerder heeft deze functies dan ook aan de schatting ten grondslag kunnen leggen. Aan de hand van de geduide functies heeft de arbeidsdeskundige de theoretische verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Door deze verdiencapaciteit vervolgens af te zetten tegen het maatmaninkomen van eiseres, heeft verweerder op correcte wijze vastgesteld dat eiseres 85,95% kan verdienen van haar maatmaninkomen. De ZW-uitkering is daarom terecht beëindigd.
7. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.