In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiseres, die zich op 13 februari 2020 ziek meldde vanwege depressieve en angstklachten, ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 12 maart 2021, omdat eiseres in staat zou zijn om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld en dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld.
De rechtbank overwoog dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres voerde aan dat haar fibromyalgie niet was meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was en dat de functies die het UWV had geduid, passend waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres had geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.