In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoekster, die in bezwaar en beroep was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verweerder had op 4 februari 2021 een besluit genomen, waartegen verzoekster in beroep ging. Op 25 oktober 2021 trok verweerder dit besluit in en verleende op 18 november 2021 alsnog de gevraagde omgevingsvergunning aan verzoekster, maar zonder proceskostenvergoeding voor de gemaakte kosten in bezwaar.
Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, wat leidde tot de conclusie dat verweerder geen bezwaar had tegen de vergoeding. De rechtbank berekende de proceskosten op € 2.600,-, gebaseerd op de punten voor het indienen van het bezwaarschrift, de hoorzitting, het beroepschrift en de zitting.
De rechtbank besliste dat verweerder dit bedrag aan verzoekster moest betalen, evenals het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt. Verzoekster werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Raad van State binnen zes weken na verzending.