ECLI:NL:RBMNE:2022:902

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
21/3147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen Uwv

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Staal, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E Witte. Deze uitspraak betreft een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten na het intrekken van haar beroep tegen een beslissing van het Uwv.

Het Uwv had op 7 juli 2021 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard. Verzoekster ging hiertegen in beroep. Op 8 februari 2022 heeft het Uwv echter een gewijzigde beslissing genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Hierdoor trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een vergoeding van de proceskosten aan verzoekster diende te betalen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wees de rechtbank erop dat het Uwv verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E Witte).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Het Uwv heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
Het Uwv heeft op 7 juli 2021 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond is verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 8 februari 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing genomen, waarin het Uwv terugkomt op het besluit van 7 juli 2021 en het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond wordt verklaard. Het Uwv is dus tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Het Uwv heeft gereageerd op het verzoek en acht een vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op zijn plaats.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indienen van het beroepsschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dat staat in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 9 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.