ECLI:NL:RBMNE:2022:906

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/1412
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in WOZ-zaak met terugwijzing naar verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.H. van Leeuwen, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 259.000,-, die was vastgesteld op 1 januari 2019. Eiser stelde dat hij niet was gehoord voordat de beslissing op bezwaar was genomen, wat volgens hem een schending van de hoorplicht inhield. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, omdat eiser expliciet om een hoorzitting had verzocht en verweerder dit verzoek had genegeerd. Dit leidde tot de conclusie dat eiser benadeeld was, aangezien er verschillen van mening bestonden over relevante feiten, zoals de onderhoudstoestand van de woning en de financiële situatie van de Vereniging van Eigenaren.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.082,- bedroegen. De rechtbank benadrukte dat bij schending van de hoorplicht de terugwijsregel van toepassing is, wat betekent dat de zaak terug moet naar verweerder voor een nieuwe beslissing op het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: A.H. van Leeuwen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats], verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2019 (
de waardepeildatum) van de onroerende zaak [adres] in [plaats] (
de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 259.000,- (
de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting van de gemeente [plaats] .
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van
15 februari 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op de onlinezitting van de rechtbank van 21 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die is bijgestaan door [A] , taxateur.

Geschil en standpunten van partijen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een in 1951 gebouwd appartement met twee balkons en een berging. Het appartement heeft een gebruiksoppervlakte van 75 m².
2. Eiser heeft - samengevat - het volgende aangevoerd:
- Verweerder heeft voor het nemen van de bestreden uitspraak op bezwaar ten onrechte eiser niet gehoord, terwijl hij daar wel om heeft verzocht.
- Verweerder heeft geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met het waardedrukkend effect van de blokverwarming waarop de woning is aangesloten.
- Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de onderhoudstoestand van de woning en met de matige financiële positie van de Vereniging van Eigenaren (VvE).
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door hem vastgestelde waarde van
€ 259.000,- niet te hoog is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd die op 9 augustus 2021 door taxateur [B] is opgemaakt.

De beoordeling van het geschil

4. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of verweerder de hoorplicht heeft geschonden bij het doen van de uitspraak op bezwaar.
5. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. In artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing is verklaard, is bepaald dat de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, wordt gehoord op zijn verzoek.
6. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift van 14 april 2020 gevraagd om te worden gehoord. Verweerder heeft erkend dat hij zonder eiser te horen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden en dat de eerste beroepsgrond slaagt.
7. Aan de schending van de hoorplicht kan op grond van artikel 6:22 van de Awb worden voorbijgegaan als aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld. Dat is hier niet het geval. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat eiser en verweerder in beroep van mening verschillen over de van belang zijnde feiten. Eiser heeft in dit verband gewezen op een aantal aspecten, zoals de slechte onderhoudstoestand en de slechte financiële situatie van de VvE en het waardedrukkend effect hiervan op de waardebepaling van de woning. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat wordt niet anders doordat eiser tijdens de zitting te kennen heeft gegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen naar verweerder. Het voorgaande betekent dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [1]
8. Het beroep is dus gegrond. Hoewel de rechtbank de taak heeft het geschil zo veel mogelijk definitief te beslechten, kan onder deze omstandigheden niet op de inhoud van de zaak worden ingegaan. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij er de voorkeur aan geeft dat de rechtbank een bestuurlijke lus toepast. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Bij schending van de hoorplicht, moet de rechtbank in beginsel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerder opdragen om opnieuw op de bezwaren te beslissen (de terugwijsregel). De feiten zijn kennelijk nog onderwerp van geschil, zodat het alsnog horen van eiser in de bezwaarfase een functie kan hebben naast de mogelijkheid van een (eventueel) onderzoek ter zitting in beroep. Om die reden ziet de rechtbank in dit geval geen reden om van de terugwijsregel af te wijken en zal daarom volstaan met een vernietiging van de uitspraak op bezwaar. [2] Verweerder moet eiser alsnog horen en opnieuw uitspraak op het bezwaar doen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Eiser krijgt verder een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 541,-), bij een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1. Toegekend wordt € 1.082,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.082,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011.
2.De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751.