In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.H. van Leeuwen, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 259.000,-, die was vastgesteld op 1 januari 2019. Eiser stelde dat hij niet was gehoord voordat de beslissing op bezwaar was genomen, wat volgens hem een schending van de hoorplicht inhield. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, omdat eiser expliciet om een hoorzitting had verzocht en verweerder dit verzoek had genegeerd. Dit leidde tot de conclusie dat eiser benadeeld was, aangezien er verschillen van mening bestonden over relevante feiten, zoals de onderhoudstoestand van de woning en de financiële situatie van de Vereniging van Eigenaren.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.082,- bedroegen. De rechtbank benadrukte dat bij schending van de hoorplicht de terugwijsregel van toepassing is, wat betekent dat de zaak terug moet naar verweerder voor een nieuwe beslissing op het bezwaar.