ECLI:NL:RBMNE:2022:930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
20/1233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 23 augustus 2019 was genomen. Dit bezwaar werd op 11 maart 2020 ongegrond verklaard, waarna verzoeker in beroep ging. Na een zitting op 23 oktober 2020 benoemde de rechtbank op 22 januari 2021 een deskundige, die op 25 juni 2021 zijn rapportage indiende. Verweerder kwam op 21 juli 2021 terug op het eerdere besluit en verklaarde het bezwaar alsnog gegrond, waarop verzoeker zijn beroep introk en om proceskostenvergoeding vroeg.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan verzoeker tegemoet was gekomen, het op verzoek van verzoeker mogelijk was om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.518,- voor de kosten van rechtsbijstand, en het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op basis van de punten die zijn behaald voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-.

De uitspraak is gedaan door rechter mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing is op 9 maart 2022 uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Vaessen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 29 september 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 23 augustus 2019 een besluit genomen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit op 11 maart 2020 ongegrond verklaard. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Na de zitting van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank op 22 januari 2021 een deskundige (psychiater) benoemd. Op 25 juni 2021 heeft de deskundige de definitieve rapportage ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 21 juli 2021 medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 11 maart 2020 en het bezwaar tegen de beslissing van 23 augustus 2019 alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Bij brief van 29 september 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij de veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht afwacht.
5. De rechtbank wijst het verzoek ten aanzien van de proceskosten in beroep toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de kosten van het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase toegekend.
6. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten;
- veroordeelt verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 9 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.