In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van de verzoeker, die in een strafzaak was betrokken. De officier van justitie had eerder besloten om de verzoeker niet verder te vervolgen, wat onherroepelijk was geworden. De verzoeker had een verzoekschrift ingediend waarin hij verzocht om vergoeding van verschillende kosten, waaronder de kosten van een raadsvrouw, kosten voor een second opinion, schade door tijdverzuim en immateriële schade als gevolg van een onterechte verdenking van kindermishandeling. De rechtbank heeft het verzoek op 15 februari 2022 behandeld in openbare raadkamer, waarbij de verzoeker, zijn advocaat en de officier van justitie zijn gehoord.
De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de kosten van de raadsvrouw en de kosten van de second opinion, evenals de schade door tijdverzuim. Echter, de rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering geen grondslag biedt voor vergoeding van immateriële schade in dit geval. De rechtbank benadrukte dat de wet enkel ruimte biedt voor schadevergoeding die voortvloeit uit vrijheidsbeneming, en aangezien de verzoeker niet in verzekering was gesteld, kon er geen immateriële schadevergoeding worden toegekend. De rechtbank besloot uiteindelijk een totaalbedrag van € 6.158,92 aan de verzoeker toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand en andere vergoedingen, en € 680,- voor de kosten van de raadsvrouw. Het meer of anders verzochte werd afgewezen.