ECLI:NL:RBMNE:2022:96

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2568
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had ziek gemeld als senior financieel adviseur. Eiser had een arbeidsongeschiktheid van 62,39% vastgesteld gekregen, welke later werd aangepast naar 64,32% na bezwaar. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 november 2021, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser had een expertiserapport ingediend van verzekeringsarts [A], waarin werd gesteld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser hadden overschat. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen voldoende medische onderbouwing was om de conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder te betwisten. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vastgestelde belastbaarheid onjuist was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 64,32% juist was. Eiser kreeg geen gelijk in deze beroepszaak en de proceskosten werden niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiser werkte als senior financieel adviseur voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 12 juli 2018 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een wachttijd van twee jaar heeft hij bij verweerder een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
In het besluit van 2 november 2020 heeft verweerder aan eiser per 9 juli 2020 een WIA-uitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,39%.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard. Wel is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 64,32%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
Volgens verweerder is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist vastgesteld op 64,32%. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij helemaal niet kan werken. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiser op 9 juli 2020.
Hoe toetst de rechtbank?
2. Verweerder mag dit soort besluiten baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

De medische beoordeling
3. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een expertiserapport van verzekeringsarts [A] van 1 maart 2021 ingebracht. [A] geeft aan dat de verzekeringsartsen van verweerder de belastbaarheid van eiser hebben overschat. Volgens [A] kan er gesproken worden van een ernstige psychiatrische aandoening die per einde wachttijd eerder in ernst toe nam dan af nam. Het betreft een somatische symptoomstoornis en een depressie met paniekaanvallen in combinatie met degeneratie van de wervelkolom. Daarnaast is er sprake van door opioïden geïnduceerde pijnklachten en afhankelijkheid van sederende medicatie. Bovendien is bij eiser sprake van een door meerdere specialisten beschreven disfunctioneren op persoonlijk, sociaal en maatschappelijk niveau. Dit wordt volgens [A] ook in zijn onderzoek bevestigd. Bij eiser is verder sprake van een fragiel evenwicht, waarbij steeds het risico bestaat op terugval en mogelijke decompensatie bij het niet in acht nemen van de grenzen aan de belastbaarheid. Eiser heeft nu behandeling die ook als doel heeft om signalen van overbelasting tijdig te signaleren. Hierdoor zijn de mogelijkheden van eiser nog te wisselend om van duurzame belastbaarheid te kunnen spreken. [A] concludeert dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft.
4. Eiser heeft het rapport van [A] ook al in bezwaar overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 april 2021 hierop gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en om die reden is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts was er geen sprake van een depressie. Dit wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd door de informatie van de psychiater uit het UMC [locatie] in juni 2020. Daaruit blijkt dat het methadongebruik van 10 mg in de afbouwfase was en geen dagelijks gebruik meer was. Verder blijkt uit deze informatie dat eiser op de datum in geding geen depressieve klachten en paniekaanvallen meer heeft. Ook was er tijdens de onderzoeksmomenten bij de verzekeringsartsen geen sprake van cognitieve stoornissen. Verder zijn de lichamelijke beperkingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts geobjectiveerd. Er zijn beperkingen aangenomen voor de nek- en rugklachten, maar nadere beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen, zoals gesteld door [A] , zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde. Over de pijnklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat uit de informatie van Merem van
17 augustus 2020 blijkt dat het strakke activiteitenpatroon waar eiser zich aan houdt, heeft geleid tot bewegingsangst en deconditionering. Eiser is rond de datum in geding niet onder behandeling, omdat de behandelmogelijkheden in de revalidatiekliniek niet voorhanden zijn. De behandeling bij de sGGZ werd geadviseerd, waar eiser al werd behandeld in UMC [locatie] . Daarnaast is geadviseerd om tijdcontingent te blijven bewegen en een methadonspiegel op te bouwen. Er wordt geen contra-indicatie gegeven voor het verrichten van arbeid, noch voor re-integratie activiteiten. In december 2020 wordt eiser vanwege ervaren toename van pijnklachten door het reizen overgedragen naar het [MC] . Voor het aannemen van een verdere urenbeperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden. Er is al een urenbeperking aangenomen van 6 uur per dag, 30 uur per week en voor nachtwerk. Deze urenbeperking komt op de datum in geding tegemoet aan de afgenomen beschikbaarheid vanwege behandeling. De huidige behandelfrequentie is gelegen na datum in geding en blijft daarom buiten beschouwing.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Van een dergelijke situatie is, voor zover hier van belang, sprake als eiser als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. [1] Uit wat [A] in zijn rapport beschrijft over de door hem benoemde psychiatrische problematiek kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat op de datum in geding sprake is van een dusdanige ernstige psychiatrische stoornis waardoor eiser op alle drie de terreinen psychisch niet zelfredzaam was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht in haar rapport opgemerkt dat in de informatie van de verschillende behandelaars, die in het rapport van [A] is opgesomd, en in de recente informatie van de psychiaters, op geen enkel moment in de behandeling een contra-indicatie is gegeven voor het verrichten van arbeid en of het ondernemen van re-integratie activiteiten. Er is dus geen aanknopingspunt om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen.
6. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van verweerder eisers beperkingen onjuist hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk. De medische beoordeling is inzichtelijk gemotiveerd en leidt tot een duidelijke conclusie. In het rapport van [A] ziet de rechtbank geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van die conclusie. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de beschikbare medische gegevens een toereikende onderbouwing volgt voor de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op de datum in geding geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen zoals [A] stelt. In het rapport van [A] staat geen andere of nieuwe informatie die een ander licht werpt op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van eiser. De rechtbank volgt dan ook de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het expertiserapport.
7. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er sprake is van gelijkwaardig maar conflicterend bewijs van de medische situatie. De rechtbank ziet echter geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Bij de vraag of de rechtbank daartoe moet overgaan, gaat het erom of eiser met de door hem aangevoerde beroepsgronden en ingebrachte medische informatie twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft verweerder zijn conclusies overtuigend gemotiveerd. Daarom is er bij de rechtbank geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank wijst het verzoek van eiser dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
8. Eiser voert verder aan dat de geduide voorbeeldfuncties niet geschikt zijn vanwege de langdurige cognitieve taken. Ter onderbouwing verwijst hij naar het arbeidskundig deel van het expertiserapport van 1 maart 2021. Daarin geeft de arbeidsdeskundige aan dat in de geduide functies wordt gewerkt in kantoortuinen waar veel kans is op afleiding door anderen en dat de cognitieve taken gedurende de gehele werktijd aan de orde zijn. Volgens de arbeidsdeskundige is dit een te zware belasting voor eiser.
9. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van eiser overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies voor eiser geduid op grond van de FML. Volgens de FML is eiser aangewezen op werk waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen met als toelichting: bij langdurig cognitieve taken. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 11 mei 2021 bij alle drie de functies voldoende heeft gemotiveerd waarom die in overeenstemming zijn met de beperkingen van eiser uit de FML. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep) gemotiveerd gesteld dat de betreffende functies in rustige en relatief prikkelarme kantoortuinen worden verricht. In de geduide functies is geen sprake van overmatige afleiding door activiteiten van anderen. De rechtbank ziet geen reden om aan het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.

Conclusie

10. De conclusie is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de geduide functies de arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld op 64,32%. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Verweerder hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, dan ook niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.