In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de korpschef van politie. Eiseres had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd op 26 april 2021 ingetrokken door de korpschef. De reden voor de intrekking was dat eiseres als verdachte was aangemerkt in verband met een verkeersongeval op 18 september 2020, waarbij zij de plaats van het ongeval had verlaten zonder haar identiteit bekend te maken. De korpschef oordeelde dat eiseres onvoldoende betrouwbaar was om werkzaamheden in de beveiliging te verrichten.
Eiseres was het niet eens met de intrekking en voerde aan dat het een eenmalige misstap betrof waarvoor zij al was veroordeeld tot een geldboete. Ze stelde dat ze van haar fout had geleerd en dat de intrekking van de toestemming grote nadelige gevolgen voor haar had, waaronder verlies van haar baan en inkomen. De rechtbank oordeelde echter dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld en dat verkeersdelicten, die de veiligheid betreffen, meegewogen mogen worden in de beoordeling van de betrouwbaarheid.
De rechtbank concludeerde dat de korpschef terecht had geconcludeerd dat eiseres niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikte. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de toestemming niet onevenredig was en dat eiseres in de toekomst opnieuw een aanvraag kon indienen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.