Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
Inleiding
1 januari 2006 de werkgever van [werknemer] (de werknemer). De werknemer heeft zich op 4 april 2018 ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan de werknemer met ingang van 1 april 2020 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
Waar gaat deze zaak over?
27 oktober 2020 en het indienen van de aanvraag op 5 november 2020 liggen slechts
Wat is het oordeel van de rechtbank?
In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is geregeld dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
1 mei 2020 zoals dat in het bestreden besluit staat vermeld, omdat uit de salarisstrook blijkt dat de transitievergoeding op 1 mei 2020 is betaald. Eiseres heeft deze datum niet betwist, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan. Dit betekent dat eiseres op grond van de Regeling de compensatie voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding tot en met 1 november 2020 kon aanvragen. Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag op 5 november 2020 heeft ingediend en dus te laat was.
contraavv”. Daaruit volgt dat de bestuursrechter in een bijzonder geval of bij bijzondere omstandigheden een avv wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in een concrete zaak buiten toepassing kan laten wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb, waarbij het bestreden besluit wegens strijd met dat artikel dan eveneens vernietigd moet worden. [1] De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent een uitspraak gedaan naar aanleiding van deze conclusie, maar de vraag welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft in zaken waarin het bestreden besluit berust op een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een avv is daarin niet beantwoord. In die uitspraak is benoemd dat onder meer die situatie (situatie ii) in toekomstige zaken van de hoogste bestuursrechters aan bod zal komen. [2] De rechtbank zal in deze situatie in het licht van de conclusie bij de huidige stand van zaken beoordelen of de door eiseres aangedragen omstandigheden aanleiding geven om de bepaling over de aanvraagtermijn uit de Regeling vanwege kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid buiten toepassing te laten.