ECLI:NL:RBMNE:2022:991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/1594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Regeling compensatie transitievergoeding aan het evenredigheidsbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kerkgenootschap (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan een werknemer had betaald, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres betoogde dat het Uwv rekening had moeten houden met de problemen die zij had ondervonden bij het verkrijgen van eHerkenning, een vereiste voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de Regeling compensatie transitievergoeding geen ruimte biedt voor afwijking van de aanvraagtermijn en dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om de strikte toepassing van de termijn onredelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: E.R. den Toom),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres is een kerkgenootschap, grotendeels werkend met vrijwilligers. Eiseres was sinds
1 januari 2006 de werkgever van [werknemer] (de werknemer). De werknemer heeft zich op 4 april 2018 ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan de werknemer met ingang van 1 april 2020 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
Eiseres en de werknemer hebben volgens de vaststellingsovereenkomst afgesproken dat het dienstverband op 1 april 2020 is geëindigd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Overeengekomen is ook dat eiseres aan de werknemer een transitievergoeding zal betalen van € 17.894,19 bruto.
Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever compenseren, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die aanvraag moet verplicht bij het Uwv worden ingediend via eHerkenning.
Eiseres heeft op 5 november 2020 bij het Uwv een aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend om de aan de werknemer betaalde transitievergoeding gecompenseerd te krijgen. Met het primaire besluit van 9 november 2020 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2022 via MS Teams op zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de transitievergoeding die aan de werknemer is betaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv wijst daarbij op artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling), waaruit volgens het Uwv in deze zaak volgt dat de aanvraag tot en met 1 november 2020 kon worden ingediend. Deze Regeling biedt geen ruimte om af te wijken van die gestelde termijn. Ondanks de gestelde vertraging bij het verkrijgen van eHerkenning, had eiseres volgens het Uwv toch de mogelijkheid om de aanvraag op tijd in te dienen. Op 27 oktober 2020 was de aanvraag voor eHerkenning namelijk afgerond en had eiseres dus nog 4 werkdagen om de compensatie aan te vragen. Dat er in die dagen geen vrijwilligers beschikbaar waren bij eiseres en dat er vertraging is opgelopen bij het verkrijgen van eHerkenning vindt het Uwv vervelend, maar komt volgens het Uwv voor rekening van eiseres.
2. Eiseres is het daar niet mee eens. Eiseres vindt dat het Uwv er zelf voor heeft gekozen om eHerkenning als enig middel te accepteren om een aanvraag te kunnen doen, terwijl op geen enkele manier rekening is gehouden met mogelijke aanloopproblemen met het verkrijgen van eHerkenning. Dit ondanks het feit dat eHerkenning een relatief nieuw middel is. Eiseres is al in december 2019 gestart met de procedure voor het verkrijgen van eHerkenning, maar dit proces heeft 10 maanden geduurd vanwege het bijzondere karakter van een kerkgenootschap. Tussen het uiteindelijk verkrijgen van de eHerkenning op
27 oktober 2020 en het indienen van de aanvraag op 5 november 2020 liggen slechts
8 werkdagen. Eiseres verwijst nog naar het in het beroepschrift opgenomen chronologisch overzicht van de ondernomen activiteiten tot het verkrijgen van eHerkenning. Daaruit blijkt onder andere dat eiseres op 4 mei 2020 contact met het Uwv heeft opgenomen met de vraag of het gezien de omstandigheden mogelijk was om de aanvraag op een andere manier in te dienen, maar dat was volgens eiseres niet mogelijk. Eiseres vindt dan ook dat het Uwv uit coulance de aanvraag alsnog in behandeling moet nemen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

3. Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is geregeld dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
4. Op de zitting is de vraag aan de orde geweest wanneer eiseres de transitievergoeding aan de werknemer heeft betaald. Het Uwv heeft toegelicht dat moet worden uitgegaan van
1 mei 2020 zoals dat in het bestreden besluit staat vermeld, omdat uit de salarisstrook blijkt dat de transitievergoeding op 1 mei 2020 is betaald. Eiseres heeft deze datum niet betwist, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan. Dit betekent dat eiseres op grond van de Regeling de compensatie voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding tot en met 1 november 2020 kon aanvragen. Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag op 5 november 2020 heeft ingediend en dus te laat was.
5. Waar het eiseres in deze zaak om gaat is dat zij vindt dat het Uwv, gezien de problemen met het verkrijgen van eHerkenning, coulant had moeten zijn bij de overschrijding van de aanvraagtermijn.
6. De rechtbank stelt vast dat de Regeling geen ruimte biedt om van de aanvraagtermijn af te wijken. De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift (avv) die door de bestuursrechter kan worden getoetst op rechtmatigheid in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust. Dit heet exceptieve toetsing. Eiseres heeft echter niet gewezen op omstandigheden die gaan over de totstandkoming van de bepaling over de aanvraagtermijn in de Regeling en de rechtbank ziet in deze zaak zelf ook geen aanleiding om de rechtmatigheid van die bepaling bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen.
7. Eiseres wil wel dat de rechtbank kijkt naar de specifieke problemen die zij heeft ervaren bij de aanvraag om compensatie. De rechtbank vult de beroepsgrond van eiseres in het licht hiervan in die zin aan dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen. De rechtbank toetst de situatie van eiseres dus aan het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. In hun conclusie over de evenredigheidstoets door de bestuursrechter zijn de staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven ingegaan op deze situatie: zij noemen dat de “toepassing van het evenredigheidsbeginsel
contraavv”. Daaruit volgt dat de bestuursrechter in een bijzonder geval of bij bijzondere omstandigheden een avv wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in een concrete zaak buiten toepassing kan laten wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb, waarbij het bestreden besluit wegens strijd met dat artikel dan eveneens vernietigd moet worden. [1] De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent een uitspraak gedaan naar aanleiding van deze conclusie, maar de vraag welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft in zaken waarin het bestreden besluit berust op een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een avv is daarin niet beantwoord. In die uitspraak is benoemd dat onder meer die situatie (situatie ii) in toekomstige zaken van de hoogste bestuursrechters aan bod zal komen. [2] De rechtbank zal in deze situatie in het licht van de conclusie bij de huidige stand van zaken beoordelen of de door eiseres aangedragen omstandigheden aanleiding geven om de bepaling over de aanvraagtermijn uit de Regeling vanwege kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid buiten toepassing te laten.
9. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. De rechtbank begrijpt dat kerkelijke organisaties tegen problemen aanliepen bij het verkrijgen van eHerkenning, vanwege de onduidelijkheid in de rechtsvertegenwoordiging van kerken, maar eiseres had gedurende dat proces adequater en voortvarender kunnen optreden. Eiseres heeft in tien maanden tijd twee bedrijven benaderd voor eHerkenning, waarbij er alleen al twee maanden is verstreken tussen het benaderen van die bedrijven. Namens eiseres is op zitting verklaard dat toen de tijd begon te dringen er eind september 2020 namens eiseres telefonisch contact is opgenomen met een bedrijf dat eHerkenning regelt. Uit het overzicht van eiseres blijkt dat de eHerkenning via het derde bedrijf vervolgens in iets meer dan een maand was geregeld. Uiteindelijk is het eiseres gelukt om de eHerkenning op 27 oktober 2020 rond te krijgen en had zij nog tijd om de aanvraag in te dienen. Dat er op dat moment geen vrijwilligers beschikbaar waren om de aanvraag in te dienen, komt voor rekening en risico van eiseres. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres wist dat zij de aanvraag uiterlijk op 1 november 2020 moest indienen, maar dat zij er toch voor heeft gekozen om te wachten met het indienen van de aanvraag. Daardoor heeft eiseres bewust het risico genomen dat de aanvraag te laat zou worden ingediend en om die reden zou worden afgewezen.
10. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen ruimte om in dit geval af te wijken van de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling genoemde aanvraagtermijn. De rechtbank realiseert zich dat eiseres hierdoor niet in aanmerking komt voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, maar strikte toepassing van de aanvraagtermijn levert in dit geval geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd, waaruit de rechtbank kan afleiden dat de strikte toepassing van de aanvraagtermijn in dit geval in strijd is met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of met hogere regelgeving. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het artikel buiten toepassing te laten.

Conclusie

11. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verder hoeft het Uwv het griffierecht dat eiseres heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Conclusie aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, paragraaf 9.3.2.
2.Uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, overwegingen 7.1. en 7.2.