ECLI:NL:RBMNE:2023:1182
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiser ontving een aanslag voor de onroerende-zaakbelasting (OZB) voor zijn woning, waarvan de waarde door de heffingsambtenaar op 1 januari 2021 is vastgesteld op € 325.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat deze lager zou moeten zijn, namelijk € 300.000,-. De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 behandeld tijdens een hybride zitting, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning van eiser wordt vergeleken met drie referentiewoningen in dezelfde omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de vergelijking.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting. De rechtbank oordeelt dat eiser niet om een hoorzitting heeft verzocht, waardoor de heffingsambtenaar niet verplicht was om deze te organiseren. Daarnaast heeft eiser het gelijkheidsbeginsel ingeroepen, maar de rechtbank stelt vast dat er onvoldoende vergelijkbare woningen zijn om dit beroep te onderbouwen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.