ECLI:NL:RBMNE:2023:138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verhoging van de IVA-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) van eiser te verhogen met ingang van 31 december 2021. Eiser, die sinds 2005 ziek is en in 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard, verzocht het Uwv om zijn IVA-uitkering met terugwerkende kracht te verhogen naar 100% vanaf juli 2018, omdat zijn echtgenote hem moest verzorgen vanwege zijn hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft echter besloten dat de verhoging pas ingaat per datum van de aanvraag, 31 december 2021, en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was niet aanwezig. Eiser betoogde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig was, omdat hij niet op het spreekuur was gezien en zijn psychische problematiek daardoor niet goed kon worden beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn hulpbehoevendheid in juli 2018 gelijk was aan de huidige situatie en dat de verhoging van zijn uitkering eerder had moeten ingaan.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de IVA-uitkering terecht heeft verhoogd met ingang van de datum van de aanvraag. De rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts en concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij in juli 2018 voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van zijn uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

Eiser was werkzaam als trajectbegeleider. Hij heeft zich ziek gemeld voor zijn werkzaamheden in juli/augustus 2005. Met ingang van 7 augustus 2007 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
In het kader van een professionele herbeoordeling in september 2018 heeft het Uwv geconcludeerd dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 2 oktober 2018 heeft het Uwv eiser met ingang van 6 juli 2018 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.
Op 31 december 2021 heeft eiser het Uwv verzocht zijn IVA-uitkering met ingang van 31 juni 2018 te verhogen van 75% naar 100%, omdat wegens hulpbehoevendheid zijn echtgenote voor hem moet zorgen.
Met het besluit van 13 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de IVA-uitkering met ingang van 31 december 2021 verhoogd.
Eiser is het niet mee eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Blasweiler als waarnemer van de gemachtigde. Het Uwv is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Het geschil en de standpunten van partijen

1. Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de verhoging van eisers IVA-uitkering. Het Uwv blijft van mening dat de verhoging niet eerder dan per datum van de aanvraag 31 december 2021 moet ingaan.
2. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest omdat hij eiser niet op het spreekuur heeft gezien. Zijn psychische problematiek kon daardoor niet goed worden beoordeeld. Verder stelt eiser dat sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat de verhoging van zijn uitkering ingaat per juli 2018, de ingangsdatum van zijn IVA-uitkering, althans eerder dan 31 december 2020. Eiser wijst in dit verband op artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA. Hij stelt dat zijn mate van hulpbehoevendheid in juli 2018 niet anders was dan nu het geval is. Zijn echtgenote heeft eind 2017 ontslag moeten nemen omdat eiser dermate hulpbehoevend was dat hij niet alleen thuis kon zijn.

Het toetsingskader

3. In artikel 51 van de Wet WIA is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering 75% bedraagt van het maandloon. In artikel 53 van de Wet WIA staat dat als een verzekerde in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert en geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zolang die hulpbehoevendheid duurt wordt verhoogd.
4. In het kader van de uitvoering van artikel 53 van de Wet WIA hanteert het Uwv beleidsregels die zijn neergelegd in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid

De beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank ziet geen reden het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten. In zijn rapport van 3 november 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiser lijdt aan paranoïde schizofrenie met psychoses, dat een fysiek spreekuurcontact niet zal leiden tot een andere diagnose en dat tijdens het telefonisch contact met de primaire verzekeringsarts is gebleken dat eiser niet in staat is om inzichtelijke en betrouwbare informatie te verstrekken om een voldoende onderbouwd oordeel te kunnen geven over de ernst en aard van de hulpbehoevendheid en met name een specifieke ingangsdatum. Een fysiek spreekuurcontact zou ook alleen iets zeggen over de toestand op dat moment en niet over een eerdere ingangsdatum. De rechtbank kan dit volgen. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante medische informatie heeft gemist.
6. Uitgangspunt is dat het op de weg van eiser als aanvrager ligt om aannemelijk te maken dat hij op 6 juli 2018 voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van zijn IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 mei 2022 toegelicht dat in 2018 een herbeoordeling is verricht van eisers arbeidsongeschiktheid en eiser toen een vragenlijst heeft ingevuld. Hij geeft daarin aan dat hij zich zelfstandig kan verzorgen, een aantal uur per week het huishouden doet, boodschappen doet, een uur per week sport en veel naar zijn moeder gaat. Uit de door eiser zelf aangegeven mogelijkheden in de vragenlijst blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat hij toen al voortdurend toezicht nodig
had en hulp bij essentiële verrichtingen. Er is geen medische informatie ingebracht waaruit een verslechtering van eisers situatie blijkt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk is en volgt deze. Er zijn geen andere aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot hulpbehoevendheid van eiser in 2018. Ook bij zijn aanvraag van 31 december 2021 noch nadien heeft eiser medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij al in juli 2018 voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van zijn IVA-uitkering. De omstandigheid dat eisers echtgenote eind 2017 ontslag heeft genomen is voor die conclusie onvoldoende. Uit het voorgaande volgt dat een beroep op artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA eiser niet kan baten.

Conclusie

8. Het Uwv heeft de IVA-uitkering van eiser terecht verhoogd met ingang van de datum aanvraag 31 december 2021. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.