ECLI:NL:RBMNE:2023:138
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de verhoging van de IVA-uitkering wegens hulpbehoevendheid
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) van eiser te verhogen met ingang van 31 december 2021. Eiser, die sinds 2005 ziek is en in 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard, verzocht het Uwv om zijn IVA-uitkering met terugwerkende kracht te verhogen naar 100% vanaf juli 2018, omdat zijn echtgenote hem moest verzorgen vanwege zijn hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft echter besloten dat de verhoging pas ingaat per datum van de aanvraag, 31 december 2021, en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was niet aanwezig. Eiser betoogde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig was, omdat hij niet op het spreekuur was gezien en zijn psychische problematiek daardoor niet goed kon worden beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn hulpbehoevendheid in juli 2018 gelijk was aan de huidige situatie en dat de verhoging van zijn uitkering eerder had moeten ingaan.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv de IVA-uitkering terecht heeft verhoogd met ingang van de datum van de aanvraag. De rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts en concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij in juli 2018 voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van zijn uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.