ECLI:NL:RBMNE:2023:1502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
UTR 23/721
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opleggen van onderzoek rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs na agressief gedrag in het verkeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst en een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid was opgelegd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een incident op 6 november 2022, waarbij verzoeker gevaarzettend rijgedrag vertoonde door in te rijden op een groep personen, wat resulteerde in verwondingen aan een van hen. Verzoeker maakte bezwaar tegen het besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs nodig had om zijn inkomen te genereren als taxichauffeur.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De rechter stelde vast dat verweerder op basis van de informatie van de politie, waaronder een proces-verbaal, het vermoeden van ongeschiktheid om een voertuig te besturen had kunnen vaststellen. Verzoeker had onvoldoende bewijs geleverd om de bevindingen van de politie te betwisten. De voorzieningenrechter benadrukte dat het opleggen van een onderzoek naar rijgeschiktheid en de schorsing van het rijbewijs een bestuursrechtelijke maatregel is, die niet afhankelijk is van een strafrechtelijke veroordeling.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wogen dan die van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van verweerder stand kon houden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/721

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.T. Leigh),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

Deze zaak gaat over het besluit van verweerder van 3 februari 2023 waarin aan verzoeker een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid is opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het in het bezit zijn van een rijbewijs verzoeker in staat stelt om op korte termijn inkomen te genereren. Het genereren van inkomen is op korte termijn van belang nu dat hem in staat stelt om voor zijn partner en toekomstige kind te zorgen en zijn schulden af te betalen. Als zijn rijbewijs niet langer geschorst is, stelt dat hem in staat om zijn taxi-examen af te leggen, wat al gepland stond en wat hij vanwege de besluitvorming heeft moeten afzeggen. Daarna zal hij als taxichauffeur aan de slag kunnen gaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende onderbouwd dat hij spoedeisend belang heeft bij een beslissing op zijn verzoek.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, op grond waarvan er aanleiding kan zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het bestreden besluit
4. Op 9 november 2022 heeft verweerder van de politie eenheid Midden-Nederland een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ontvangen. Dit naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 6 november 2022. In die mededeling heeft de politie bericht dat verzoeker gevaarzettend rijgedrag heeft tentoongespreid omdat hij is ingereden op een groep personen. Daarbij is volgens de politie één persoon door de auto geraakt en gewond geraakt.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de mededeling aan verzoeker opgelegd een onderzoek te doen naar zijn rijgeschiktheid, omdat het vermoeden is ontstaan dat verzoeker niet langer beschikt over de geestelijke geschiktheid om een voertuig te besturen. Er is immers sprake geweest van agressiviteit in het verkeer en abnormale opwindingstoestanden. In afwachting van de uitkomst van het onderzoek is de geldigheid van het rijbewijs geschorst, omdat uit de ontvangen informatie van de politie volgt dat verzoeker bewust is ingereden op een andere weggebruiker.
Standpunt van verzoeker
6. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte een onderzoek naar zijn geestelijke rijgeschiktheid heeft opgelegd. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de verklaring van verzoeker over het incident, zoals hij die heeft afgelegd tijdens zijn verhoor als verdachte. Tijdens dat verhoor heeft verzoeker te kennen gegeven niet opzettelijk op het slachtoffer te zijn ingereden, maar dat sprake is geweest van een ongeval. Bovendien volgt volgens verzoeker uit het proces-verbaal van de politie ook niet dat verzoeker opzettelijk op het slachtoffer zou zijn ingereden. Er was volgens verzoeker geen sprake van agressiviteit in het verkeer en abnormale opwindingstoestanden. Daarvoor is geen objectief bewijs voorhanden. Overigens is verzoeker weliswaar voor het incident vervolgd, maar nog niet veroordeeld voor enig feit.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts moet vaststellen dat er sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid. Het opgelegde onderzoek dient er vervolgens toe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen. [1] Verweerder mag voor het vaststellen van het vermoeden in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens van de politie. Daarbij kan het vermoeden worden gebaseerd op een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, maar ook op een mutatierapport. Verweerder mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een proces-verbaal, tenzij die worden betwist en daardoor twijfel ontstaat aan die bevindingen. [2]
8. Volgens het proces-verbaal van bevindingen zag een verbalisant - samengevat - dat er op de openbare weg een woordenwisseling plaatsvond tussen verzoeker en een groep jongeren. De verbalisant kon er uit opmaken dat het geen vriendelijk gesprek was en verzoeker de groep fel en met verheven stem toesprak. Verzoeker stapte vervolgens in zijn auto en de verbalisant zag en hoorde dat hij toeren maakte en met snelheid richting het slachtoffer reed. De auto raakte met kracht en snelheid van ongeveer 20 km/u de trottoirband en raakte het slachtoffer ter hoogte van zijn knieën, waardoor het slachtoffer op de grond belandde. Het voertuig kwam vervolgens tot stilstand en reed achteruit weg. De broek van het slachtoffer was kapot en er liep bloed over zijn been heen.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het proces-verbaal van de verbalisant aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verzoeker heeft door te verwijzen naar zijn eigen verklaringen/lezing van het incident onvoldoende twijfel gezaaid aan de in het proces-verbaal weergegeven bevindingen. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker ook zelf heeft verklaard dat hij met zijn auto wilde omkeren om de straat uit te rijden, want het was een hofje, dus kon hij maar via één kant eruit rijden. Hij is toen de stoep opgereden om te keren en verklaarde daarover: “zij stonden daar allemaal dus dat kon niet.” Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor van verzoeker dat de politie via camerabeelden heeft gehoord dat verzoeker de jongeren tijdens de woordenwisseling die aan de aanrijding vooraf is gegaan ook heeft bedreigd. Dat hij vervolgens is ingestapt en met de auto richting het slachtoffer reed. Gelet op deze informatie in onderlinge samenhang bezien heeft verweerder het tonen van agressief gedrag in het verkeer als grondslag in het besluit kunnen opnemen. Dit is voldoende om te twijfelen aan de geestelijke geschiktheid van verzoeker om een voertuig te besturen. Verweerder heeft gelet op de bevindingen in het proces-verbaal ook mogen overgaan tot het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker. Artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 6, van de Regeling bepaalt immers dat verweerder de geldigheid van het rijbewijs schorst indien de betrokkene bewust is ingereden op een andere weggebruiker. Dat uit het proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat er bewust is ingereden op het slachtoffer volgt de voorzieningenrechter niet. Temeer daar uit het proces-verbaal ook volgt dat verzoeker vooruit de stoep op is gereden, terwijl de groep jongeren daar stond.
10. Verder is het opleggen van een onderzoek en de schorsing van het rijbewijs een bestuursrechtelijke maatregel, die los staat van een eventuele strafrechtelijke vervolging. Het feit dat verzoeker (nog) niet is veroordeeld voor poging tot doodslag, maakt niet dat verweerder deze maatregel niet aan hem heeft mogen opleggen.
Conclusie
11. Naar voorlopig oordeel kan het besluit standhouden en heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen.
12. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter desondanks een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed gelet op alle betrokken belangen daartoe noopt. De voorzieningenrechter ziet daar met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en in de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, geen aanleiding voor. De situatie van verzoeker wijkt niet zodanig af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en wie voor hun werk en privéleven afhankelijk zijn van hun rijbewijs. Het belang van de verkeersveiligheid weegt zwaarder dan het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:3587.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2021 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:1584.