In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die sinds 16 januari 2015 een uitkering ontvangt op basis van de Wet WIA. Het Uwv had in een eerder besluit van 10 juni 2020 medegedeeld dat eiseres per 1 september 2020 niet meer in aanmerking kwam voor een loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 71,95%. Na bezwaar van eiseres werd dit percentage herzien naar 73,47% op 11 maart 2021. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan het besluit ten grondslag kon liggen.
Na de uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres opnieuw onderzocht en op 22 juni 2022 een rapportage opgesteld, waarin hij concludeerde dat de beperkingen van eiseres onveranderd waren. Het Uwv nam daarop een nieuw besluit op bezwaar, waarbij het percentage arbeidsongeschiktheid op 73,47% bleef. Eiseres heeft opnieuw beroep ingesteld, en de rechtbank heeft de zaak op 15 maart 2023 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat het bestreden besluit niet te laat was genomen. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bepaalde dat het Uwv het griffierecht aan eiseres moest vergoeden.