ECLI:NL:RBMNE:2023:1591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
21-4214 en 21-3579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheidsverklaring en verwijdering van een leerling van school in het speciaal onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, de moeder van een leerling, en het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Utrecht (SWV) en de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs voor haar zoon, alsook tegen zijn verwijdering van de reguliere school. De rechtbank heeft de processtukken en de deskundigenadviezen beoordeeld en vastgesteld dat het SWV op basis van deze adviezen en het schooldossier de toelaatbaarheidsverklaring terecht heeft afgegeven. De rechtbank oordeelt dat de school in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verwijdering van de leerling, omdat de onderwijsbehoeften van de leerling de mogelijkheden van de school overstijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de school voldoende inspanningen heeft geleverd om aan de behoeften van de leerling te voldoen, maar dat deze inspanningen niet voldoende waren om de leerling adequaat te ondersteunen. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de toelaatbaarheidsverklaring en het verwijderingsbesluit in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4214 en 21/3579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaken tussen

UTR 21/4214

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.J. Spierings),
en

het bestuur van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Utrecht, (het SWV)

(gemachtigde: mr. C. van der Goot-Koenig).
UTR 21/3579

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.J. Spierings),
en
het college van bestuur van de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht, (de Stichting)
(gemachtigde: mr. S.E.A. Groeneveld).

Procesverloop

UTR 21/4214
1.1.
Op 12 april 2021 (het primaire besluit I) heeft het SWV een toelaatbaarheidsverklaring afgegeven voor het speciaal basisonderwijs voor [zoon] ( [zoon] ), de zoon van eiseres.
1.2
Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 7 september 2021 (het bestreden besluit I) heeft het SWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Het SWV heeft een verweerschrift ingediend.
UTR 21/3579
2.1.
In het besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit II) heeft de Stichting besloten om [zoon] onmiddellijk te verwijderen van de [school] (de school) in Utrecht en alle medewerking te verlenen om hem een plaats te bieden op de [speciaal onderwijs] (speciaal onderwijs) in Utrecht (het verwijderingsbesluit).
2.2.
Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt en om een voorlopige voorziening verzocht. In de uitspraak van 18 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van eiseres afgewezen. [1]
2.3.
Op 12 juli 2021 (het bestreden besluit II) heeft de Stichting het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. De Stichting heeft een verweerschrift ingediend.
3. De zaken zijn op 26 januari 2023 gevoegd op de zitting behandeld.
Eiseres en [vader] , de vader van [zoon] , zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het SWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , directeur van het SWV, [B] , voorzitter van de toelaatbaarheidscommissie, en de gemachtigde. De Stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , directeur van de school, [D] , juridisch adviseur van de Stichting, [E] , bestuurder van de Stichting, en de gemachtigde.

Overwegingen

Aanvullende stukken
4. De rechtbank heeft op de dag van de zitting aanvullende stukken van eiseres ontvangen. Omdat die stukken buiten de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ingediend, heeft de rechtbank beoordeeld of ze tot de procedure kunnen worden toegelaten. Gelet op het feit dat de stukken geen nieuwe informatie bevatten en omdat zowel het SWV als de Stichting op de zitting daarop inhoudelijk hebben kunnen reageren, heeft de rechtbank deze stukken in haar beoordeling betrokken.
Verzoek tot geheimhouding rapport
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift van 20 augustus 2021 gericht tegen het verwijderingsbesluit, aangeboden om het volledige rapport van het psychodiagnostisch onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren te overleggen onder de voorwaarde dat op grond van artikel 8:29 Awb uitsluitend de rechtbank van de inhoud kennis mag nemen. De rechtbank stelt vast dat eiseres dat rapport niet heeft overgelegd. Zij was volgens de wet ook niet daartoe gehouden. Dit betekent dat toepassing van artikel 8:29 Awb niet aan de orde is. Uit artikel 8:29, eerste lid, van de Awb volgt namelijk dat alleen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken te overleggen een verzoek om beperkte kennisneming kunnen doen als daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van eiseres om van het rapport kennis te nemen, omdat zij van oordeel is dat het voldoen aan de door eiseres gestelde voorwaarde in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.
Waar de zaken over gaan
6.1.
Deze zaken gaan over [zoon] . [zoon] is geboren op [geboortedatum] 2012. Hij is op [geboortedatum] 2016 ingestroomd in groep 1 van de school. [zoon] heeft groep 1 (schooljaar 2016/2017) tot en met groep 4 (schooljaar 2020/2021) op de school doorlopen, groep 3 heeft hij gedoubleerd. De zaken gaan over de vraag of in redelijkheid een toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs voor [zoon] is afgegeven en of de Stichting in redelijkheid tot verwijdering van [zoon] van de school heeft kunnen besluiten.
6.2.
[zoon] is in de eerste twee groepen door interne begeleiders van de school geobserveerd. Dat heeft tot diverse interventies geleid, zoals het werken met een beloningssysteem, regels extra herhalen en keuzes beperken en het advies om logopedie weer op te pakken. Als [zoon] in groep drie zit merken de leraren dat [zoon] ondanks die maatregelen de lesstof niet meer kan volgen (november 2018). Dit leidt tot de inzet van extra interventies, zoals stimuleren van ergotherapie, extra werk mee naar huis en pre-teachen door de ouders. De resultaten van [zoon] blijven desondanks achteruitgaan. Hij krijgt voor lezen en rekenen extra individuele begeleiding en halverwege het schooljaar (januari/februari 2019) wordt besloten om [zoon] op een eigen leerlijn te zetten. Aan het eind van het schooljaar wordt besloten om [zoon] groep 3 te laten doubleren. Om dit zo goed mogelijk te laten verlopen, wint de school bij SWV advies in. Naar aanleiding hiervan heeft de school, samen met de ouders van [zoon] , een ontwikkelingsperspectief (OPP) opgesteld (november 2019). Omdat [zoon] nog steeds moeite heeft met de lesstof en het concentreren, wordt op initiatief van de school door Onderwijsadviesbureau ‘Zien in de klas’ onderzoek gedaan. Daaruit volgt dat [zoon] op basis van zijn cognitieve mogelijkheden, die liggen op moeilijk lerend niveau (zwak tot zeer zwak), overvraagd wordt, een zeer korte spanningsboog heeft, veel ondersteuning op sociaal gebied vraagt en een grote mate van onrust in zich heeft. De school merkt bij [zoon] dat hij de uitzonderingspositie in de groep, doordat hij veel extra individuele begeleiding krijgt, niet altijd leuk vindt. Hij wil ook meedoen met de groep, maar kan dit niet altijd omdat hij het niveau van de school niet goed aan kan. Hij gaat dan vaak storen tijdens de lessen, waardoor kinderen én hijzelf afgeleid worden en de leerkracht de les niet meer kan geven. De school concludeert dat [zoon] aan meer ondersteuning op sociaal-emotioneel en didactisch gebied behoefte heeft dan zij kunnen bieden. De school adviseert speciaal onderwijs, omdat de extra begeleiding op zijn eigen leerlijn en gedrag zeer intensief zal zijn. Vanwege de grote wens van de ouders om [zoon] binnen het regulier onderwijs te behouden, is de school desondanks bereid voor de periode van drie maanden een ‘arrangement’ voor [zoon] aan te vragen (januari 2020). Afgesproken wordt dat daarna beoordeeld zal worden welke ontwikkeling er zichtbaar is en of [zoon] alsnog de overstap naar het speciaal onderwijs moet maken.
6.3.
In februari 2020 verzoeken de ouders van [zoon] de school om alle extra activiteiten rondom [zoon] stop te zetten. De school concludeert vervolgens dat zij niet (meer) aan de onderwijsbehoeften van [zoon] kunnen voldoen, met andere woorden dat het handelingsverlegen is. Op 25 november 2020 dient de school een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs voor [zoon] in. In april 2021 laat de school de ouders van [zoon] weten ook een verwijderingsprocedure in gang te zetten om [zoon] van de school te verwijderen.
De toelaatbaarheidsverklaring
7. Het SWV heeft zich naar aanleiding van de aanvraag door drie deskundigen laten adviseren, namelijk door orthopedagoog drs. [deskundige 1] , orthopedagoog, schoolpsycholoog en kinder- en jeugdpsycholoog NIP [deskundige 2] MSc. en NVO orthopedagoog-generalist [deskundige 3] Msc. Zij hebben onafhankelijk van elkaar en gemotiveerd geadviseerd om voor [zoon] een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs af te geven omdat hij een forse didactische achterstand heeft. Gezien zijn specifieke onderwijsbehoeften op het gebied van leren, werkhouding en gedrag, vinden zij het speciaal basisonderwijs het meest passend. Het SWV heeft op basis daarvan op 12 april 2021 [zoon] toelaatbaar verklaard tot het speciaal basisonderwijs. De verklaring geldt vanaf 9 april 2021 tot en met 31 juli 2025.
Het verwijderingsbesluit
8. Op 11 april 2021 heeft de school een verzoek tot verwijdering van [zoon] bij de Stichting ingediend. Op 12 mei 2021 heeft de Stichting het verwijderingsbesluit genomen.
De Stichting heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [zoon] onvoldoende tot leren komt, omdat de school niet in staat is hem de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte te geven die hij nodig heeft.
Het geschil
Het standpunt van eiseres
9.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er ten onrechte een toelaatbaarheidsverklaring voor [zoon] is afgegeven en dat hij ten onrechte van de school is verwijderd. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat er ten tijde van het nemen van de besluiten (nog) geen sprake was van handelingsverlegenheid. Daarvan is volgens haar pas sprake als de school er alles aan gedaan heeft om [zoon] binnen het regulier onderwijs te houden. Ze stelt dat de school verzuimd heeft om gedegen onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van [zoon] . Ook heeft de school zich onvoldoende ingespannen om de ondersteuningsmogelijkheden binnen het regulier onderwijs te benutten, door bijvoorbeeld externe deskundigen dan wel interventies in te zetten. Daarnaast is er volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het feit dat externe factoren, zoals de coronapandemie, de operaties die hij heeft ondergaan en het feit dat hij op school gepest is, een negatief effect op de ontwikkeling van [zoon] hebben gehad. Het besluit om [zoon] van school te verwijderen en naar speciaal basisonderwijs te verwijzen vindt zij daarom voorbarig en gestoeld op een onvolledig dossier. Vooral omdat uit het psychodiagnostisch onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren blijkt dat [zoon] wel geschikt is voor regulier onderwijs. Van een didactische achterstand is volgens eiseres geenszins sprake. Zij verwijst in dit kader naar de door [zoon] behaalde resultaten op de nieuwe (particuliere) school genaamd [particuliere school] . Daaruit blijkt volgens eiseres dat [zoon] wel degelijk voldoende tot leren komt en geen (grote) leerachterstand heeft. Het staat volgens haar daarom vast dat het regulier basisonderwijs geschikt is voor [zoon] en dat de school in staat moet zijn om met de beschikbare ondersteuning passend onderwijs aan hem te bieden. Het advies van de door het SWV geraadpleegde deskundigen zijn volgens eiseres niet voldoende dragend voor de besluiten omdat ze met een dossieronderzoek hebben volstaan en [zoon] niet zelf hebben onderzocht. De deskundigenverklaringen bevatten volgens haar daarnaast geen op de eigen deskundigheid gebaseerd oordeel en zijn niet op recent onderzoek gebaseerd.
Het standpunt van het SWV
9.2.
Het SWV stelt zich op het standpunt dat de toelaatbaarheidsverklaring terecht is afgegeven. De verklaring steunt volgens het SWV op de deskundigenadviezen van [deskundige 1] , [deskundige 2] en [deskundige 3] en op het volledige schooldossier van [zoon] . De adviezen zijn volgens het SWV consistent met de onderliggende stukken en het beeld uit het OPP.
Het SWV ziet geen reden om aan de zorgvuldigheid waarmee de adviezen tot stand zijn gekomen en/of de juistheid daarvan te twijfelen. De conclusies van de twee door eiseres ingeschakelde deskundigen, dat [zoon] geschikt is voor regulier onderwijs, leiden volgens het SWV niet tot een ander oordeel omdat de informatie van de school niet in dat onderzoek is betrokken en de getrokken conclusies, vanwege het gebrek aan inzicht in de gehanteerde onderzoeksmethode en onderliggende cijfers, niet verifieerbaar zijn.
Het standpunt van de Stichting
9.3.
De stichting stelt zich op het standpunt dat het verwijderingsbesluit op goede gronden is genomen. De stichting geeft aan dat er voldoende onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [zoon] is verricht. Gewezen wordt op het feit dat de ontwikkeling van [zoon] vanaf het begin nauwlettend is gemonitord en dat zijn ondersteuningsbehoeften steeds in zijn schooldossier zijn vastgelegd. Uit dat dossier blijkt dat de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van [zoon] ondanks de ingezette interventies en extra ondersteuning, die steeds verder geïntensiveerd zijn, veelomvattend zijn en de mogelijkheden die de school in redelijkheid kan bieden ruim overstijgen. Dit blijkt volgens de stichting ook uit de toelaatbaarheidsverklaring en de daaraan ten grondslag liggende deskundigenadviezen. Omdat [zoon] onvoldoende tot leren komt, problemen heeft met zijn werkhouding, zijn welbevinden afneemt en zijn gedrag ten koste gaat van de andere leerlingen in de klas, heeft de school ervoor gezorgd dat een school voor speciaal onderwijs bereid is om [zoon] toe te laten. Daarbij is volgens de stichting ook in aanmerking genomen dat de verhouding met de ouders van [zoon] , als gevolg van verschil van inzicht over de wijze waarop in de ondersteuningsbehoefte van [zoon] moet worden voorzien, ernstig verstoord is geraakt. Als gevolg daarvan is in het vierde leerjaar een impasse ontstaan waarin het voor de school niet langer mogelijk was om [zoon] de begeleiding te bieden die hij nodig had. De stichting merkt op dat de bevindingen van de door eiseres ingeschakelde deskundigen niet in het besluit zijn betrokken, omdat zij geweigerd heeft het (volledige) rapport te overleggen.
Dat externe factoren, zoals de coronapandemie en de operatie(s) die [zoon] heeft ondergaan, zijn ontwikkeling in negatief opzicht hebben beïnvloed is volgens de Stichting niet vast komen te staan en is niet plausibel omdat deze omstandigheden niet tot (structurele) uitval van [zoon] hebben geleid en zijn dossier blijk geeft van een structurele en steeds omvattender wordende ondersteuningsbehoefte.
Het wettelijke kader
10. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
De beoordeling
11.1.
De rechtbank overweegt dat de Stichting op grond van artikel 40, elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) bevoegd is een leerling te verwijderen. Wel geldt dat de groepsleraar en de ouders van het kind voorafgaand moeten worden gehoord. Tussen partijen is niet in geschil dat dit is gebeurd. Verder geldt dat de Stichting pas tot verwijdering mag overgaan nadat een andere school bereid is gevonden om de leerling toe te laten. Een andere school kan ook zijn een school voor speciaal onderwijs. Uit het achtste lid van dat artikel volgt dat een leerling alleen tot een speciale school voor basisonderwijs wordt toegelaten nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs.
11.2.
De rechtbank zal allereerst een oordeel geven over de vraag of het SWV de toelaatbaarheidsverklaring in redelijkheid heeft kunnen afgegeven en vervolgens over de vraag of de Stichting in redelijkheid tot de verwijdering heeft kunnen besluiten.
De toelaatbaarheidsverklaring
12.1.
Aan het SWV komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling van een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring. Uit artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wpo volgt dat het SWV tot taak heeft, en bevoegd is, op verzoek van de school waar de leerling staat ingeschreven te beoordelen of die leerling toelaatbaar is tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of tot het speciaal onderwijs. Op grond van artikel 18a, elfde lid, van de Wpo moet het SWV zich laten adviseren door deskundigen over die toelaatbaarheid. In dit geval is verweerder geadviseerd door een orthopedagoog, een
school-, kinder- en jeugdpsycholoog en een NVO orthopedagoog-generalist. Het SWV mag volgens vaste rechtspraak van de deskundigenadviezen uitgaan, tenzij ze naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zijn. Alleen als er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van het advies, mag het SWV hier niet van uitgaan. [2]
12.2.
Het SWV heeft zich bij de beoordeling gebaseerd op het dossier van de school en de deskundigenadviezen. De rechtbank is van oordeel dat die adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De deskundigen hebben zich op basis van hun deskundigheid afzonderlijk van elkaar een mening gevormd op grond van het uitgebreide dossier van [zoon] . De omstandigheid dat de deskundigen [zoon] zelf niet hebben gezien leidt niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is het met het SWV eens dat geen rechtsregel de deskundigen ertoe verplicht om [zoon] zelf te zien of te onderzoeken. Op de zitting is door verweerder toegelicht dat de deskundigen adviseren op basis van dossieronderzoek. Deze wijze van advisering is naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist of onredelijk. Daarbij is van belang dat het dossier van [zoon] voldoende informatie over hem bevat en dat ook de zienswijze van de ouders en de conclusies uit het psychodiagnostisch onderzoek dat de ouders hebben laten uitvoeren in de oordeelsvorming zijn betrokken. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de deskundigenadviezen. Er is inzichtelijk gemotiveerd waarom afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring in het geval van [zoon] gerechtvaardigd is.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid daarvan. Het psychodiagnostisch onderzoek geeft daar geen aanleiding toe aangezien de getrokken conclusies niet verifieerbaar zijn en omdat uit dat onderzoek niet blijkt dat het schooldossier van [zoon] in het onderzoek is betrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het SWV zijn besluitvorming op de adviezen van de deskundigen heeft mogen baseren en op basis daarvan in redelijkheid de toelaatbaarheidsverklaring heeft verleend.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het verwijderingsbesluit
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om op grond van artikel 40, elfde lid, van de Wpo een leerling van school te verwijderen een discretionaire bevoegdheid van de Stichting is. Vanwege die discretionaire bevoegdheid beoordeelt de rechtbank of zij in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Daarbij dienen de belangen van [zoon] en die van de school tegen elkaar te worden afgewogen waarbij zwaar gewicht toekomt aan het kunnen volgen van onderwijs. Het is allereerst aan de Stichting om aan te tonen op welke gronden zij heeft besloten tot definitieve verwijdering over te gaan aangezien het een belastend besluit is.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor verwijdering is voldaan. Uit de stukken die zijn overgelegd, blijkt dat de Stichting aan de in artikel 40, elfde lid, van de Wpo gestelde voorwaarde heeft voldaan door de groepsleraar en de ouders [zoon] te horen voordat er tot verwijdering is overgegaan. Daarnaast is een andere school, in dit geval de [speciaal onderwijs] , bereid [zoon] toe te laten. [zoon] is in dat kader, in overeenstemming met het achtste lid van artikel 40 Wpo, toelaatbaar verklaard voor speciaal basisonderwijs. Verder blijkt voldoende uit de stukken om welke redenen de Stichting tot verwijdering is overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Stichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de school handelingsverlegen is geraakt. De rechtbank baseert haar oordeel op het tijdspad vanaf 2018 dat in het dossier zit zoals beschreven in overweging 6.2. In de stukken valt te lezen, en dat is ook op de zitting uiteengezet, dat de school regelmatig tegen gedrags- en leerproblemen van [zoon] aanliep en in toenemende mate geworsteld heeft om in de onderwijsbehoeften van [zoon] te kunnen (blijven) voorzien. Uit het schooldossier van [zoon] volgt dat hij structureel veel begeleiding van leerkrachten en overige interne en externe begeleiders heeft ontvangen en dat die begeleiding in de loop van zijn schoolcarrière steeds verder is geïntensiveerd. Desondanks is het verschil tussen zijn ontwikkeling en behoeften enerzijds en de ontwikkeling en behoeften van zijn klasgenoten anderzijds dusdanig groot geworden dat het voorzien in onderwijs voor [zoon] een onevenredige belasting voor de school is gaan vormen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de school alles wat in haar vermogen ligt heeft gedaan om [zoon] passende ondersteuning te geven. Gelet op de betrokken belangen konden niet meer inspanningen van de school gevergd worden. De Stichting heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom in redelijkheid kunnen besluiten om [zoon] van de school te verwijderen.
13.3.
Het feit dat uit het psychodiagnostisch onderzoek van 28 januari 2021 volgt dat er geen specifieke aanleiding is om [zoon] binnen het speciaal onderwijs te plaatsen en dat hij op de nieuwe school goede resultaten behaalt, leidt niet tot een ander oordeel. Aan die omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan hecht, omdat de conclusies van het psychodiagnostisch onderzoek niet verifieerbaar zijn. Daar komt bij dat [zoon] op de particuliere school een combinatie van digitaal en fysiek onderwijs ontvangt in een groep die veel kleiner is dan gemiddeld het geval is op een reguliere school. Het betreft een setting die meer lijkt aan te sluiten op de ondersteuningsbehoeften van [zoon] .
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het SWV op basis van de deskundigenadviezen kunnen concluderen dat de ondersteuningsbehoefte van [zoon] de ondersteuningsmogelijkheden binnen het reguliere onderwijs overstijgt, zodat de toelaatbaarheidsverklaring in redelijkheid kon worden verleend.
15. Ook heeft de Stichting zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de school handelingsverlegen is. Daarom heeft de Stichting in redelijkheid kunnen besluiten tot het verwijderen van [zoon] van de school.
16. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
17. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
18. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wet op het primair onderwijs

- Artikel 18a
1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid.
2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
3-5. […]
6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
7-10a. […]
11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
13-16. […]
- Artikel 40
1. De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.
2-7. […]
8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
9-10. […]
11. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar en de ouders van de leerling. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

Besluit bekostiging Wpo

- Artikel 34.8
De deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 18 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2127.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2822, r.o. 17.