ECLI:NL:RBMNE:2023:2047

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
22/5449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen Wajong-uitkering en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1979, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van te veel ontvangen Wajong-uitkering. Eiser heeft vanaf 20 september 2011 recht op een Wajong-uitkering en werkt als zelfstandige. Het Uwv heeft in verschillende besluiten vastgesteld dat eiser over de jaren 2017 en 2018 te veel uitkering heeft ontvangen, respectievelijk € 4.911,71 en € 7.907,75, en heeft deze bedragen teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het bestreden besluit II, dat een wijziging van het bestreden besluit I inhoudt, terecht heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de terugvordering van € 3.900,96 over 2017 en € 7.907,75 over 2018 op juiste wijze heeft vastgesteld. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiser met betrekking tot het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het Uwv die hem in de gegeven omstandigheden een andere verwachting hadden moeten geven.

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard, het bestreden besluit I vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit, voor zover het de terugvordering over 2018 betreft, in stand gelaten. Het Uwv is verplicht het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.H. Swart)

Inleiding

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft vanaf 20 september 2011 recht op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser werkt als zelfstandige en krijgt zijn Wajong-uitkering uitbetaald bij wijze van voorschot.
1.1.
Bij besluit van 20 april 2022 (het primaire besluit I) heeft het Uwv de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 vastgesteld. Het Uwv heeft eiser tevens medegedeeld dat een bedrag van € 4.911,71 bruto aan te veel ontvangen uitkering van hem wordt teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 20 april 2022 (het primaire besluit II) heeft het Uwv de Wajonguitkering van eiser over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 vastgesteld. Het Uwv heeft eiser tevens medegedeeld dat een bedrag van € 7.907,75 bruto aan te veel ontvangen uitkering van hem wordt teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het beroep van eiser een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar ten aanzien van de berekening over 2017 gegrond verklaard en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 3.900,96 bruto. Het Uwv heeft toegelicht dat in het primaire besluit I was gerekend met 70% van de grondslag (het minimumloon) in plaats van met 75% en dat dit in het gewijzigde besluit is aangepast.
1.6.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 maart 2023. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt allereerst vast dat hangende het beroep door het Uwv het bestreden besluit II is genomen. De rechtbank merkt het bestreden besluit II aan als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep van eiser mede wordt geacht te zijn gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser hierna dan ook als zodanig beoordelen.
3. Het bestreden besluit II houdt een wijziging in van het bestreden besluit I, in die zin dat van eiser over het jaar 2017 € 3.900,96 bruto wordt teruggevorderd. Dit betekent dat het beroep van eiser, voor zover dat is gericht tegen de terugvordering over het jaar 2017 in het bestreden besluit 1, gegrond is. Het bestreden besluit I zal voor wat betreft de terugvordering over het jaar 2017 worden vernietigd. De rechtbank zal hierna eerst de overige beroepsgronden beoordelen om te bepalen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1, voor zover het Uwv daarbij heeft besloten over de terugvordering van de Wajong-uitkering over het jaar 2018, in stand kunnen worden gelaten.
Wat is het geschil?
4. In geschil is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 € 3.900,96 bruto en over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 € 7.907,75 bruto teveel aan voorschot op zijn Wajong-uitkering heeft ontvangen. De reden daarvan is dat het Uwv bij de berekening van de vaststelling van de hoogte van de Wajong-uitkering eisers inkomsten uit werk heeft verrekend. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank zal aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht beoordelen of de bestreden besluiten juist zijn.
Wat is het wettelijk kader?
5. Het wettelijk kader dat in deze zaak van toepassing is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de hoogte van de Wajong-uitkering juist berekend?
6. Eiser voert aan dat niet duidelijk is hoe de teruggevorderde bedragen zijn berekend, mede omdat tussen de bedragen van 2017 en 2018 een groot verschil zit.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met het verweerschrift en hetgeen hij op de zitting heeft toegelicht voldoende uitleg verschaft over de wijze van berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering en daarmee samenhangend het door eiser teveel ontvangen voorschot. Het Uwv geeft aan dat de inkomsten altijd achteraf door de Belastingdienst worden doorgegeven en dat naar aanleiding van die gegevens is gekeken welke berekeningsmethoden van toepassing zijn. Dat de bedragen uit elkaar liggen, heeft te maken met de wisselende inkomsten van eiser en de verschillende rekenregels die daarop van toepassing zijn.
6.2.
Verder heeft het Uwv op de zitting erkend dat het ingewikkelde berekeningen betreft en dat in deze zaak nog de destijds geldende regelgeving van toepassing is. Bij de berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering is sprake van verschillende categorieën en percentages, waardoor de berekeningsmethoden verschillen. Over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 verdiende eiser minder dan 20% van het minimumloon. Zijn Wajong-uitkering bedroeg daarom 75% van het minimumloon verminderd met de inkomsten uit werk. Verder heeft eiser in 2018 meer winst genoten dan in 2017. De winst uit 2018 is meer dan 20% van het minimumloon. Daarom bedroeg eisers Wajong-uitkering 60% van het minimumloon verminderd met 50% van de inkomsten uit werk. Vanaf 20 september 2018 valt eiser onder de voortgezette werkregeling en is de hoogte van zijn uitkering het minimumloon verminderd met zijn inkomsten. Volgens het Uwv zijn de inkomsten van eisers werk op de juiste wijze verrekend met het aan hem verstrekte voorschot. De rechtbank volgt deze uitleg. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht het Uwv het teveel aan Wajong-uitkering terugvorderen?
7. De rechtbank stelt verder vast dat het Uwv verplicht is terug te vorderen van wat onverschuldigd aan uitkering is betaald, tenzij er sprake is van dringende redenen.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat sprake zou zijn van dringende redenen. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit I dat op 3 april 2022 een betalingsregeling is getroffen, waarbij is afgesproken dat eiser maandelijks een bedrag van € 304,50 terugbetaalt. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van de terugvorderingen had kunnen afzien.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
8. Eiser stelt dat een medewerker van het Uwv hem tussen 2012 en 2015 heeft verteld dat een bedrag van € 250,- aan inkomsten zou worden vrijgesteld en dat boven dat bedrag een percentage van 50% zou worden teruggevorderd. Dit heeft eiser in 2015 nagerekend met de rekenhulp op internet. Ook was hij niet op de hoogte van het feit dat al zijn inkomsten zouden worden verrekend. Het Uwv heeft hem hierover nooit geïnformeerd.
8.1.
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser met betrekking tot de toezegging door een medewerker van het Uwv op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen
. [1] Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat er geen telefoonnotities beschikbaar zijn, waaruit zou blijken dat aan eiser bepaalde toezeggingen zouden zijn gedaan. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij hierover met de medewerker destijds op het kantoor van het Uwv heeft gesproken. Ook dit jaar heeft hij met de medewerker nog telefonisch contact gehad. Verder geeft eiser aan dat de rekenhulp uit 2015 ook niet meer te vinden is op de website van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de toezegging in dit geval niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de toezegging van de medewerker van het Uwv niet schriftelijk is vastgelegd en dat eiser de toezegging ook anderszins niet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat wat de medewerker tussen 2012 en 2015 heeft gezegd niet van toepassing hoeft te zijn voor de berekeningen die in deze zaak in geschil zijn.
8.2.
Ook uit de brief van 28 november 2018 had eiser kunnen afleiden dat de uitlating van de medewerker niet strookt met de opvatting van het Uwv. Uit de brief van 28 november 2018 blijkt dat de uitkering pas definitief wordt vastgesteld naar aanleiding van het inkomen van eiser over een bepaald jaar. Het Uwv ontvangt van de Belastingdienst de jaarcijfers van eiser en stelt aan de hand van deze gegevens de Wajong-uitkering van eiser definitief vast. Het Uwv bekijkt of eiser te veel of te weinig uitkering heeft ontvangen en corrigeert de uitkering middels nabetaling of terugvordering. Eiser heeft immers over het jaar 2016 ook inkomsten gehad, waarbij de hoogte van de uitkering over dat jaar later, in 2018, is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Dit betekent dat het Uwv het terug te vorderen bedrag over de perioden 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 juist heeft vastgesteld en het teveel betaalde voorschot mocht terugvorderen. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I, voor zover daarbij de Wajong-uitkering over het jaar 2018 wordt teruggevorderd, in stand te laten. Het bestreden besluit II is ongegrond.
10. Nu het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank is niet gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I, voor zover daarbij de Wajong-uitkering over jaar 2018 wordt teruggevorderd, in stand blijven;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het procesverbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: Wettelijk kader
Wajong
Artikel 2:40, eerste lid, onder a, in samenhang gelezen met het tweede lid, van de Wajong bepaalt dat een uitkering die bestaat uit inkomensondersteuning wordt berekend volgende de volgende formule:
0,75 * G - I, waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per dag.
Artikel 2:40, eerste lid, onder b, van de Wajong bepaalt dat een uitkering die bestaat uit inkomensondersteuning wordt berekend volgende de volgende formule:
bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon maar minder dan 70% van het minimumloon: 0,55 * G - 0,5 * (I - 0,2 * G).
Artikel 2:41 van de Wajong bepaalt dat de uitkering van Wajongers die ten minste zeven jaar recht hebben gehad op arbeidsondersteuning wordt berekend volgens de formule bedoeld in artikel 2:41a.
Artikel 2:41a, eerste lid, onder a, van de Wajong bepaalt dat de uitkering van degene die ten minste zeven jaar recht hebben gehad op arbeidsondersteuning en een inkomen heeft van ten minste 20% van het minimumloon, wordt berekend volgens de formule:
grondslag – inkomsten.
Artikel 2:59, eerste lid, van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, dat een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald, hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 door het Uwv onverschuldigd is betaald of verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd.
Artikel 2:59, vijfde lid, van de Wajong bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.