ECLI:NL:RBMNE:2023:2051
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 824.000,- per 1 januari 2021. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, handhaafde deze waarde na het bezwaar van eiser. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 580.000,- tot € 600.000,-. De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar een taxatiematrix overlegde ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank constateerde aanzienlijke verschillen in staat van onderhoud en voorzieningen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser, wat de onderbouwing van de heffingsambtenaar ondermijnde. Eiser kon zijn voorgestane waarde ook niet voldoende onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde schattenderwijs vastgesteld op € 750.000,-.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.266,-, en het griffierecht van € 50,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.