ECLI:NL:RBMNE:2023:2064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
UTR 23/1220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake medisch onderzoek en schorsing rijbewijs na incident met GHB

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 mei 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoekster die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 17 maart 2023 besloten dat verzoekster een medisch onderzoek moest ondergaan en haar rijbewijs moest worden geschorst, omdat er twijfels bestonden over haar rijgeschiktheid na een incident op 15 januari 2023. Tijdens dit incident vertoonde verzoekster verward gedrag en bleek uit bloedonderzoek dat er GHB in haar bloed zat, hoewel onder de grenswaarde. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2023 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde en de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De rechter oordeelde dat het CBR terecht had besloten dat verzoekster een medisch onderzoek moest ondergaan en dat de schorsing van haar rijbewijs niet ter discussie stond. De kern van het geschil was of er een uitzondering gemaakt moest worden op de schorsing van het rijbewijs op basis van het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van verzoekster, die haar rijbewijs nodig had voor haar werk in de thuiszorg.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster haar rijbewijs niet terugkrijgt. De rechter merkte op dat er op de zitting verwarring was ontstaan over de grondslag van het besluit van het CBR, maar dit had geen invloed op de uitkomst van de procedure. De uitspraak werd gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1220

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: K.A. Luehof)
en

De directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: M.M. van Dongen).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over een besluit van het CBR van 17 maart 2023 tot het ondergaan van een medisch onderzoek en het schorsen van het rijbewijs van verzoekster hangende dat onderzoek. De reden voor dit besluit is dat het CBR twijfelt aan de rijgeschiktheid van verzoekster. Dit in verband met een incident op 15 januari 2023 waarbij verzoekster een auto bestuurde en verward gedrag vertoonde. Uit bloedonderzoek bleek dat er GHB in haar bloed zat, onder de grenswaarde. Daarnaast stonden in het politiesysteem meerdere registraties over verzoekster omtrent drugsgebruik.
2. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter moet beslissen of het besluit van het CBR moet worden opgeschort totdat een beslissing op bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook of het door verzoekster gemaakte bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Vervolgens zal de voorzieningenrechter nog een belangenafweging verrichten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Niet in geschil is dat het CBR heeft mogen beslissen dat verzoekster een medisch onderzoek moet ondergaan. Ook stelt verzoekster in deze procedure de schorsing van het rijbewijs en of aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan niet ter discussie, zo blijkt uit haar verzoek en uit haar bevestiging daarvan op de zitting. Het geschil ziet alleen op de vraag of in de situatie van verzoekster een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat haar rijbewijs wordt geschorst gelet op het evenredigheidsbeginsel. Zoals door het CBR ook is erkend kan namelijk van de regelgeving worden afgeweken als dit voor verzoekster onevenredig nadelig zou uitpakken.
6. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat van onevenredige gevolgen in dit geval geen sprake is. Het CBR heeft meer waarde mogen hechten aan het belang van de verkeersveiligheid dan aan de persoonlijke belangen van verzoekster. Dit vanwege de volgende redenen.
7. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij haar auto nodig heeft voor haar werk. Ze werkt in de thuiszorg en moet dagelijks naar verschillende adressen. De voorzieningenrechter begrijpt dat het gelet op dit werk heel lastig is voor verzoekster dat zij geen rijbewijs heeft. Ook begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekster haar moeder – die haar nu brengt en haalt – niet extra wil belasten. Het CBR heeft echter zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang van de verkeersveiligheid in afwachting van het onderzoek. Inherent aan de schorsing van een rijbewijs is dat iemand niet mag rijden. Dat dit lastig kan zijn met werk is daarmee gegeven en is dus niet iets dat tot een onevenredig nadeel in de situatie van verzoekster leidt, ook niet gelet op haar baan in de thuiszorg. Datzelfde geldt voor het feit dat verzoekster na het incident van 15 januari 2023 nog twee maanden auto heeft mogen rijden en dat in die periode niets is gebeurd in het verkeer. Daarmee heeft verzoekster alleen voldaan aan regelgeving waaraan iedere bestuurder moet voldoen. [1] Verder is het goed dat verzoekster meewerkt met het onderzoek naar haar rijgeschiktheid, maar dat maakt niet dat de schorsing voor haar niet zou moeten gelden. Dat de hoeveelheid GHB in het bloed van verzoekster op 15 januari 2023 onder de grenswaarde lag, maakt ook niet dat het besluit onevenredig is. Dat betekent namelijk niet dat de GHB toen geen enkele invloed op haar gedrag heeft gehad. Bovendien stelt verzoekster niet ter discussie dat aan de voorwaarden voor schorsing van het rijbewijs is voldaan en dat het CBR dus reden tot zorg had mogen hebben over de rijvaardigheid van verzoekster. Om diezelfde reden betekent ook de verklaring van de psychotherapeut niet dat het besluit onevenredig is, nu deze verklaring ziet op de beoordeling van de rijvaardigheid van verzoekster. Bovendien is deze verklaring summier en blijkt hieruit niet waar hij zijn verklaring precies op baseert en hoe vaak hij verzoekster heeft gezien. Tot slot heeft verzoekster op zitting nog verschillende punten naar voren gebracht over het incident op 15 januari 2023 en de informatie van de politie, die op bepaalde onderdelen niet zou kloppen. Dit zijn echter punten die niet kunnen leiden tot het oordeel dat het besluit onevenredig uitpakt voor verzoekster, maar zouden slechts relevant kunnen zijn voor de vraag of verzoekster aan de voorwaarden voor het opleggen van een medisch onderzoek en schorsing van het rijbewijs voldoet.
8. Dat betekent dat – gelet op wat er in deze procedure naar voren is gebracht – het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het besluit te schorsen vanwege de belangen van verzoekster. Zoals hierboven is toegelicht, heeft het CBR het belang van de verkeersveiligheid zwaarder mogen laten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoekster. Wel merkt de voorzieningenrechter ten overvloede op dat er op de zitting verwarring is ontstaan over de grondslag van het besluit van het CBR. Op zitting zijn namens het CBR namelijk punten naar voren gebracht die innerlijk tegenstrijdig zijn en niet in overeenstemming met de onderbouwing die in het besluit is gegeven. De voorzieningenrechter geeft mee dat in het besluit op bezwaar die duidelijkheid wel moet worden gegeven. Dit maakt de uitkomst van deze procedure echter niet anders, omdat de voorzieningenrechter naar aanleiding van de gronden van verzoekster heeft beoordeeld of een uitzondering op de regelgeving moet worden gemaakt gelet op het evenredigheidsbeginsel. Dat is niet zo.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster haar rijbewijs niet zal terugkrijgen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 15 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:610)