ECLI:NL:RBMNE:2023:2151
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering en de vaststelling van het dagloon van de WW-uitkering
In deze zaak heeft eiseres, die zich op 26 oktober 2018 ziek heeft gemeld, een beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering te weigeren. Eiseres ontving tot 1 juni 2019 ziekengeld op grond van de Ziektewet en heeft daarna een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar met ingang van 23 oktober 2020 een WW-uitkering toegekend, maar de hoogte van het dagloon is vastgesteld op € 63,94. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres heeft tijdens de zitting haar beroepsgrond met betrekking tot de ingangsdatum van de WW-uitkering ingetrokken, waardoor deze niet verder werd besproken. Eiseres heeft echter wel aangevoerd dat de hoogte van het dagloon onjuist is vastgesteld, omdat het Uwv geen rekening zou hebben gehouden met een netto-vergoeding van € 400,- per maand voor haar huisvesting.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv bij de berekening van het dagloon uit mag gaan van de sociale verzekeringsloon zoals dat in de polisadministratie is vastgelegd. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. De rechtbank concludeert dat het Uwv het dagloon van de WW-uitkering correct heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.