ECLI:NL:RBMNE:2023:2174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4503
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen gegevensverwerking en verzoek om verwijdering van persoonsgegevens in het kader van de AVG

In deze zaak heeft eiser op 3 september 2020 bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens door de korpschef van politie, met het verzoek om bepaalde gegevens uit zijn personeelsdossier te verwijderen. Dit verzoek werd afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank had eerder op 26 mei 2021 het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft op 23 november 2021 opnieuw bezwaar gemaakt en verweerder in gebreke gesteld. Na een aantal besluiten van verweerder, waaronder een afwijzing van het verzoek om een dwangsom, heeft eiser op 18 februari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 13 januari 2023 geoordeeld dat het beroep terecht was ingesteld en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding. De zitting op 22 maart 2023 resulteerde in een mondelinge uitspraak waarbij de rechtbank het beroep gegrond verklaarde voor wat betreft de dwangsom. De rechtbank vernietigde het besluit van 1 augustus 2022, herroepte het dwangsombesluit van 25 april 2022 en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- aan eiser moest betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verweerder bij de gegevensverwerking zwaarder wogen dan die van eiser, en dat verweerder niet verplicht was om de gegevens te wissen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier S. Sari.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4503
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 3 september 2020 op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bezwaar gemaakt tegen de gegevensverwerking door verweerder en verweerder verzocht om bepaalde gegevens te verwijderen. Het gaat eiser daarbij om de gegevens in zijn personeelsdossier over het disciplinair onderzoek dat tegen hem liep en de waarschuwing die hij heeft gekregen. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. Deze rechtbank heeft vervolgens op 26 mei 2021 uitspraak gedaan en het beroep van eiser ongegrond verklaard. [1]
Op 23 november 2021 heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen de gegevensverwerking door verweerder en verweerder verzocht om bepaalde gegevens te verwijderen. Op 24 december 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Op 18 februari 2022 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek en op 21 februari 2022 heeft hij verweerder verzocht een dwangsombesluit te nemen. Verweerder heeft bij besluit van 29 december 2021 (verzonden op 2 maart 2022) het bezwaar en het wissingsverzoek van eiser afgewezen. Verweerder heeft verder bij besluit van 25 april 2022 vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een dwangsom. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 13 januari 2023 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan naar aanleiding van het beroep niet tijdig van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep terecht is ingesteld en eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding. [2]
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de dwangsom;
- vernietigt het besluit van 1 augustus 2022 voor zover daarin is beslist dat eiser geen recht heeft op een dwangsom;
- herroept het dwangsombesluit van 25 april 2022;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 1.442,- moet betalen; en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van hetbesluit van 1 augustus 2022;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.

Overwegingen

Bezwaar tegen gegevensverwerking/wissingsverzoek
1. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de AVG dient – kort gezegd – de verwerking van de persoonsgegevens te worden gestaakt tenzij er dwingende gerechtvaardigde gronden zijn voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen van de betrokkene. Wanneer dergelijke dwingende gerechtvaardigde gronden niet aanwezig zijn of wanneer de belangen, rechten en vrijheden van eiser zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij verwerking van de persoonsgegevens, dient verweerder de verwerking van de gegevens te staken. In dat geval dient verweerder ook de gegevens op basis van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, te wissen tenzij zich een uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de AVG voordoet. [3]
2. Bovenstaande beoordeling houdt in dat verweerder een belangenafweging moet maken. Anders dan eiser stelt, vindt de rechtbank dat verweerder dat voldoende gemotiveerd heeft gedaan in het bestreden besluit. Uit de verwijzing naar de Archiefwet en daarbij behorende selectielijst in het bestreden besluit kan niet worden opgemaakt dat verweerder die belangenafweging niet heeft gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er ook nu nog – net als ten tijde van het besluit op het eerdere verzoek van eiser – dwingende gerechtvaardigde gronden bestaan voor de verwerking van de persoonsgegevens van eiser en dat de belangen van verweerder zwaarder wegen dan de belangen van eiser. Verweerder heeft daarbij terecht erop gewezen dat hij er belang bij heeft dat het disciplinair onderzoek en de uitkomst daarvan op dit moment in het personeelsdossier van eiser opgenomen blijft. Dit belang ligt in de eerste plaats in het kunnen verantwoorden van verrichtingen van interne onderzoeken en de integriteit van de politieorganisatie in het algemeen. Daarnaast dient de integriteit van eiser als politieambtenaar te worden gewaarborgd, moet het functioneren en de ontwikkeling van eiser adequaat kunnen worden gemonitord en moet zo nodig personeelszorg worden aangepast. Het is daarom van belang voor verweerder om na te kunnen gaan wat er in het verleden is gebeurd zodat hij dat kan meenemen bij zijn reactie op eventuele nieuwe feiten. Het geven van een waarschuwing zou geen doel treffen als verweerder de waarschuwing en het disciplinair onderzoek niet gedurende enige tijd kan bewaren. Om die reden vindt de rechtbank ook niet dat omdat eiser een waarschuwing heeft gekregen en geen disciplinaire straf, er geen dwingende gerechtvaardigde grond is voor voortzetting van de gegevensverwerking op dit moment. Datzelfde geldt voor het standpunt van eiser dat er tegenwoordig screeningsmethoden voor politieambtenaren in de Politiewet zijn opgenomen. Daarmee zijn de door verweerder genoemde gronden voor verwerking van de gegevens in eiser personeelsdossier immers niet komen te vervallen of minder zwaarwegend geworden.
3. De rechtbank begrijpt verder dat het voor eiser vervelend is als de gegevens over het disciplinaire onderzoek en de waarschuwing in zijn personeelsdossier zitten in verband met een eventuele interne sollicitatie. Ook begrijpt de rechtbank dat eiser niet wil dat de gegevens in zijn dossier blijven tot hij met pensioen gaat. De rechtbank vindt echter dat verweerder terecht heeft gevonden dat die belangen momenteel onvoldoende opwegen tegen de belangen van verweerder bij de gegevensverwerking.
4. Dat betekent dat verweerder de gegevenswerking niet op grond van artikel 21, eerste lid, van de AVG hoefde te staken. Verweerder was daarom ook niet verplicht om de gegevens te wissen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. Aan een bespreking van het derde lid van artikel 17 van de AVG wordt niet toegekomen. Om die reden behoeft de vraag of de in de selectielijst behorende bij de Archiefwet opgenomen bewaartermijn van tien jaar een noodzakelijke verwerking in de zin van artikel 17, derde lid, van de AVG is, dus geen beantwoording. Datzelfde geldt voor de vraag of de Archiefwet en de selectielijst in strijd zijn met de AVG. De beroepsgronden slagen niet.
Dwangsom
5. Ten aanzien van de dwangsom overweegt de rechtbank als volgt. Net als deze rechtbank in de uitspraak van 13 januari 2023 [4] heeft geoordeeld, vindt de rechtbank dat verweerder de beslistermijn niet heeft mogen opschorten. Dat betekent dat de beslistermijn verliep op 23 december 2021. De ingebrekestelling van eiser van 24 december 2021 was daarom niet prematuur. Aangezien het bestreden besluit (met dagtekening van 29 december 2021) pas op 2 maart 2022 aan eiser is verstuurd, staat vast dat verweerder niet binnen de beslistermijn een besluit heeft genomen. Omdat er 42 dagen waren verstreken sinds verweerder in gebreke was, is verweerder aan eiser een dwangsom verschuldigd van het maximale bedrag van € 1.442,-. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond voor wat betreft de dwangsom. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de dwangsom. De rechtbank zal daarnaast zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 25 april 2022 te herroepen, te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- aan eiser moet betalen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:154 en de uitspraak van deze rechtbank in een eerdere zaak van eiser van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2249.