ECLI:NL:RBMNE:2023:2216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
23/379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Het verzoek betreft de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). De derde-partij had op 9 december 2022 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met betrekking tot vergunningverlening en handhaving van bijgebouwen in de gemeente De Bilt, inclusief documenten die specifiek betrekking hebben op het adres van de verzoeker. Het college heeft in twee deelbesluiten op het Woo-verzoek beslist en 99 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vraagt om een voorlopige voorziening om openbaarmaking van de documenten te voorkomen tijdens de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2023 behandeld en oordeelt dat het verzoek van de verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter stelt vast dat de privacy van de verzoeker niet voldoende is gewaarborgd in het besluit van het college, aangezien de openbaarmaking van de documenten ook informatie bevat die tot de verzoeker te herleiden is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de feitelijke openbaarmaking van de documenten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens moet het college het griffierecht aan de verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers en is openbaar uitgesproken op 11 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/379

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, het college
(gemachtigde: S.T. de Graaf).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] uit [woonplaats].

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). Dit verzoek is op 9 december 2022 door de derde-partij gedaan. Hij heeft in de eerste plaats verzocht om openbaarmaking van documenten die gaan over vergunningverlening en handhaving inzake bouw en gebruik van bijgebouwen en woningen in de gemeente De Bilt. De derde-partij heeft als voorbeeld verschillende adressen genoemd waar bijgebouwen voor bewoning of gastenverblijf worden gebruikt. Daarnaast heeft hij specifiek verzocht om alle documenten die gaan over de vergunningverlening en handhaving (inclusief toezicht) op zijn eigen adres, [adres] te [woonplaats].
1.1.
Het college heeft met twee deelbesluiten op het Woo-verzoek beslist. Op 22 december 2022 heeft het college beslist op het meer algemene verzoek van de derde-partij. Op 12 januari 2023 heeft het college vervolgens een besluit genomen op het verzoek dat gaat over de [adres]. Deze uitspraak gaat over dit tweede deelbesluit. In dit besluit heeft het college 99 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij wil met dit verzoek om een voorlopige voorziening openbaarmaking van de documenten tijdens de bezwaarprocedure voorkomen.
1.2.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op dat verzoek.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn echtgenote, de gemachtigde van het college en Herber.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Om een voorlopige voorziening te treffen, beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft (dat wil zeggen of dat bezwaar kansrijk is) en daarna weegt zij de belangen van alle partijen af. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzoek.
2.2.
Het college heeft de documenten waarover dit geschil gaat aan de rechtbank toegestuurd. De rechtbank heeft deze documenten, die niet aan partijen zijn doorgestuurd, ingezien. [1] Wat is de achtergrond van het Woo-verzoek?
3. Verzoeker heeft bij het college een melding gemaakt dat de derde-partij in zijn garage in strijd met het bestemmingsplan woonkenmerken heeft aangebracht. Het college heeft vervolgens aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd om deze woonkenmerken te verwijderen. De derde-partij is het hiermee niet eens en heeft daarom beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. [2] De derde-partij heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Het verzoek om een voorlopige voorziening dat hij bij de Afdeling heeft ingediend is afgewezen. [3] Er loopt nog een bodemprocedure. De documenten die de derde-partij via dit Woo-verzoek wil verkrijgen, wil hij gebruiken voor zijn zaak in hoger beroep. Hij heeft ook gewezen op het algemene belang van openbaarheid. Het moet volgens hem transparant zijn hoe het college optreedt tegen bijgebouwen met woonkenmerken.
Over welke documenten gaat deze procedure?
4. Zoals gezegd, heeft het college bij het tweede deelbesluit 99 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt die gaan over vergunningverlening en handhaving op het adres [adres]. Het college heeft verzoeker aangemerkt als belanghebbende bij 20 van de 99 documenten, namelijk de documenten 80 tot en met 99. Dit is de correspondentie tussen verzoeker en het college over de melding. Het college heeft de feitelijke openbaarmaking van deze documenten opgeschort om verzoeker in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken tegen zijn besluit en een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
4.1.
Het bezwaar van verzoeker richt zich echter niet alleen tegen openbaarmaking van deze correspondentie, maar ook tegen de overig 79 documenten. Verzoeker heeft erop gewezen dat in die documenten ook verwijzingen voorkomen die tot hem te herleiden zijn.
4.2.
De voorzieningenrechter geeft verzoeker hierin gelijk. Het college heeft verzoeker ten onrechte alleen aangemerkt als belanghebbende bij documenten die afkomstig zijn van hemzelf. Dat is te beperkt gedacht: verzoeker is ook belanghebbende bij documenten die over hem gaan of op één of andere manier tot hem te herleiden zijn. Tussen de 79 documenten zitten veel documenten die op één of andere manier te herleiden zijn tot verzoeker. Verzoeker heeft daar voorbeelden van gegeven. De voorzieningenrechter gaat er dus van uit dat alle documenten onder de reikwijdte van het bezwaar van verzoeker vallen en dat het verzoek om een voorlopige voorziening ervoor bedoeld is om feitelijke openbaarmaking van alle documenten te voorkomen.
4.3.
Dat betekent dat het college de feitelijke openbaarmaking van de hiervoor genoemde 79 documenten ook had moeten opschorten in afwachting van een mogelijk bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter zal aan het eind van deze uitspraak toelichten wat het college nu moet doen.
Is het verzoek wel aan te merken als een Woo-verzoek?
5. Verzoeker voert in de eerste plaats aan dat de derde-partij helemaal geen openbaarheid wil; hij wil de gevraagde documenten vooral zelf gebruiken voor de hoger beroepsprocedure. Daarbij heeft de derde-partij volgens verzoeker gezegd dat hij de documenten afkomstig van verzoeker wil gebruiken om een juridische procedure tegen hem te starten. Door dit via de Woo te doen, wordt verzoeker niet voldoende beschermd in zijn privacy. Burgers moeten veilig in staat worden gesteld om meldingen te doen en dat wordt doorkruist als meldingen openbaar worden gemaakt in het kader van de Woo. Dat zal ertoe leiden dat minder mensen zich vrij voelen een melding te maken. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 november 2021. [4] Daarnaast wijst verzoeker erop dat de derde-partij alleen stukken wil die over zijn eigen adres gaan. Daarvoor is de Woo niet bedoeld.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker met dit standpunt in feite wil zeggen dat het verzoek van de derde-partij niet moet worden aangemerkt als Woo-verzoek. De voorzieningenrechter is het niet met verzoeker eens. Onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), de voorganger van de Woo, was vaste rechtspraak dat wanneer iemand een verzoek bij een bestuursorgaan indient op grond van de Wob en om informatie verzoek die is gelegen in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Dat een verzoeker de informatie wellicht ook vraagt vanwege een persoonlijk belang, zoals bijvoorbeeld een juridische procedure, betekent niet dat geen sprake meer is van een Wob-verzoek. [5] Er kan aanleiding zijn om aan te nemen dat iemand niet heeft beoogd een Wob-verzoek in te dienen. De aard en inhoud van het verzoek spelen daarbij een rol. Of dat het geval is moet per geval bekeken worden.
5.2.
De voorzieningenrechter verwijst naar deze rechtspraak. Zij vindt de in de rechtspraak geformuleerde hoofdregel voor Wob-verzoeken ook relevant van voor Woo-verzoeken, omdat zij geen aanwijzing heeft dat de wetgever een verandering heeft willen aanbrengen in de beoordeling of iets een Woo-verzoek is of niet. Kijkend naar het Woo-verzoek van de derde-partij ziet zij geen aanleiding voor de conclusie dat het hier niet om een Woo-verzoek gaat. Het verzoek is een verzoek om publieke informatie, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Woo. De documenten waar de derde-partij om heeft verzocht zijn opgemaakt of ontvangen door het college en houden naar hun aard verband met de publieke taak van het college, namelijk vergunningverlening en handhaving. Dat de stukken waarom de derde-partij heeft gevraagd, zien op zijn eigen adres maakt dit niet anders. Een Woo-verzoeker kan ook om stukken vragen die betrekking hebben op hemzelf. [6] Bij zijn Woo-verzoek heeft de derde-partij verder expliciet gewezen op de Woo als grondslag voor zijn verzoek en hij heeft dit standpunt herhaald in zijn schriftelijke reactie en op de zitting. Dat de derde-partij ook een persoonlijk belang heeft bij de gevraagde documenten, is – als gezegd – niet voldoende om dit verzoek daarom niet aan te merken als een Woo-verzoek. [7] De uitspraak van de rechtbank Overijssel is in zoverre anders, omdat de Wob-verzoeker in die situatie niet gewezen heeft op de Wob als grondslag voor zijn verzoek en ook geen openbaarmaking voor iedereen heeft beoogd.
Heeft het college de documenten (gedeeltelijk) openbaar mogen maken?
6. Verzoeker heeft herhaaldelijk gewezen op zijn recht op privacy. Hij vindt dat het college teveel informatie openbaar heeft gemaakt. Verzoeker wil niet dat de inhoud van de documenten tot hem te herleiden is en hij wil ook niet dat de inhoud en strekking van zijn melding zonder meer voor iedereen openbaar wordt. Hij heeft er daarbij op gewezen dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat de overheid hem in de gelegenheid stelt om in veiligheid een melding te kunnen doen.
6.1.
Het college heeft als enige weigeringsgrond artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo genoemd. Op grond van dit artikel blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarom heeft het college de persoonsgegevens van betrokkenen en van ambtenaren die niet vanwege hun functie in de openbaarheid treden, weggelakt.
6.2.
De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de privacy van verzoeker verder strekt dan alleen zijn naam, adres en andere persoonsgegevens en dat het college zich er daarom ook rekenschap van moet geven dat de openbaar te maken gegevens niet tot verzoeker te herleiden zijn. Verzoeker heeft voorbeelden genoemd van gegevens die volgens hem te herleiden zijn tot zijn persoon. Hier moet het college in bezwaar naar kijken. Bovendien heeft verzoeker er belang bij dat de inhoud van zijn melding niet zonder enig voorbehoud voor iedereen openbaar wordt gemaakt en dat hij in veiligheid een melding kan doen. In het bestreden besluit heeft het college dit belang echter niet kenbaar bij zijn besluitvorming betrokken en afgewogen tegen het belang van openbaarheid. Dat moet het college alsnog in bezwaar doen. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
Hoe weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen?
7. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog de belangen van alle partijen afwegen. Het belang van verzoeker is erin gelegen dat de documenten waarover het Woo-verzoek gaat niet nu al feitelijk openbaar worden gemaakt. Als dat namelijk gebeurt, heeft een procedure over de openbaarmaking feitelijk geen zin meer. Aan de kant van de derde-partij speelt een rol dat hij de documenten wil hebben voor zijn hoger beroepsprocedure en hij heeft gewezen op het algemene belang van openbaarheid en transparantie. Het college streeft ook het algemene belang van openbaarheid na, maar heeft op de zitting ook aangegeven zich niet te verzetten tegen opschorting van openbaarmaking hangende de bezwaarprocedure.
7.1.
De voorzieningenrechter vindt dat het belang van verzoeker hier het zwaarst weegt. Na openbaarmaking van de documenten, heeft een bezwaarprocedure immers weinig zin meer. Daarbij speelt een rol dat verzoekers bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, omdat het college zijn privacy in het primaire besluit onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de besluitvorming. Het college zal in bezwaar rekening moeten houden met de privacy van verzoeker en opnieuw moeten bezien of er weigeringsgronden zijn die in de weg staan aan openbaarmaking van de documenten. Het belang van de derde-partij om de documenten te kunnen gebruiken voor zijn hoger beroepsprocedure, vindt de voorzieningenrechter minder zwaar wegen. De derde-partij heeft in zijn hoger beroepsprocedure een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij andere adressen met bijgebouwen in de gemeente De Bilt als voorbeeld heeft genoemd. Hij heeft informatie over die adressen verzocht. Over dat deel van het Woo-verzoek heeft het college een separaat deelbesluit genomen, dus dat belang kan hier geen rol spelen. Het algemene belang van openbaarheid dat zowel het college als derde-partij voorstaan, moet in dit geval wijken voor het belang van de privacy van verzoeker in deze fase van de procedure.
Hoe nu verder?
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat het college de 99 documenten niet feitelijk openbaar mag maken. Hij heeft echter, zoals hiervoor al is toegelicht, 79 documenten al naar de derde-partij gestuurd, omdat hij ten onrechte aannam dat verzoeker geen belanghebbende was bij die documenten. Het college zal die documenten terug moeten vragen van de derde-partij, om zo de feitelijke openbaarmaking ongedaan te maken. Verdere openbaarmaking door middel van het publiceren van de documenten, mag op dit moment niet.
8.1.
Tijdens de zitting is aan het licht gekomen dat de derde-partij ook de andere 20 documenten heeft ontvangen als gedingstukken van de rechtbank, omdat te laat is onderkend dat verzoeker heeft bedoeld deze correspondentie onder geheimhouding naar de rechtbank te sturen. Dit is een betreurenswaardige fout geweest die hersteld moet worden. Op de zitting is daarom afgesproken dat de derde-partij de documenten, die hij fysiek heeft ontvangen van de rechtbank, terugstuurt en dat hij de documenten, die hij per e-mail heeft ontvangen, definitief verwijdert.
8.2.
Dat alle documenten inmiddels bij de derde-partij inhoudelijk bekend zijn, leidt wellicht tot de vraag hoe relevant de bezwaarprocedure nog is. De voorzieningenrechter begrijpt de door verzoeker op de zitting geuite zorg daarover. Zij wijst erop dat door het terugsturen van de documenten in elk geval zoveel mogelijk wordt geprobeerd om de situatie te herstellen. Daarbij geeft zij de derde-partij als waarschuwing mee dat hij, ondanks dat hij kennis heeft van de inhoud van de documenten, deze documenten niet zal mogen gebruiken voor welk doel dan ook, omdat deze documenten op dit moment niet openbaar zijn gemaakt.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de feitelijke openbaarmaking van de Woo-documenten wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van 14 oktober 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4149.
3.Uitspraak van 19 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:219
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
6.Zie artikel 5.5, eerste lid, van de Woo.
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS.