ECLI:NL:RBMNE:2023:2411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
22/4194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de Wet WIA en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiseres, die zich op 9 juni 2015 ziek meldde, geen WIA-uitkering ontvangen omdat zij per einde wachttijd op 6 juni 2017 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een tweede ziekmelding op 10 juli 2018 en een derde op 19 december 2019, heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres per 19 december 2019 opnieuw geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij slechts 4,99% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 24 mei 2023 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 19 december 2019 10,06% arbeidsongeschikt was en dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen tegenstrijdigheden waren in de rapporten van de verzekeringsartsen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist was.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiseres afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de communicatie van het Uwv niet voldoende was om eiseres te doen geloven dat zij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv stand kan houden en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Op 9 juni 2015 meldt eiseres zich ziek. Zij was toen werkzaam als schoonmaakster voor 18,18 uur per week. Per einde wachttijd (6 juni 2017) is eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv kent aan haar daarom geen WIA-uitkering toe. Vanaf 6 juni 2017 ontvangt eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Op 10 juli 2018 meldt eiseres zich opnieuw ziek. Omdat eiseres wederom minder dan 35% arbeidsongeschikt is, krijgt zij per datum ziekmelding geen WIA-uitkering. Daarna is door het Uwv bepaald dat eiseres per 17 juli 2019 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk en is haar WW-uitkering voortgezet.
1.2.
Vervolgens heeft eiseres zich op 19 december 2019 ziek gemeld en vraagt zij per einde wachttijd een WIA-uitkering aan.
1.3.
Met het besluit van 30 december 2021 (het primaire besluit) heeft het Uw vastgesteld dat eiseres per 19 december 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% (4,99%) arbeidsgeschikt is. Eiseres kon zich niet in deze beoordeling vinden en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van dit bezwaar geen aanvullende beperkingen aangenomen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van nieuw geduide voorbeeldfuncties eiseres voor 10,06% arbeidsongeschikt geschat.
1.4.
Met het besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het
bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond
.Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geheimhouding
3. De rechtbank stelt voorop dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgeefster te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. [1] De werkgeefster heeft weliswaar laten weten dat zij niet wil deelnemen aan deze procedure, maar zij zou aan de hand van het zaaknummer wel alsnog kennis kunnen nemen van deze gegevens. Dat wordt hiermee voorkomen.
Standpunten van partijen
4. Het Uwv heeft naar aanleiding van de ziekmelding op 19 december 2019 een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA verricht, waarbij is beoordeeld of er per die datum sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiseres toegenomen beperkingen heeft en dit voorkomt uit dezelfde ziekteoorzaak waarvan zij gedurende de wachttijd (9 juni 2015 tot 6 juni 2017) ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Omdat eiseres 10,06% arbeidsongeschikt is, heeft zij geen recht op een WIA-uitkering.
4.1.
Eiseres geeft aan dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Zij is eerst gebeld dat ze wel meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Ook heeft het Uwv haar beperkingen niet juist vastgesteld. Ze heeft meer beperkingen, ze gebruikt medicamenten en er is beoordeeld naar haar gesteldheid in het verleden. De recente klachten van het auto-ongeluk en de blaasoperatie zijn niet meegenomen. Ook vindt eiseres dat er tegenstrijdige conclusies van de verzekeringsartsen zijn en dat er geen medische informatie is opgevraagd.
Het geschil
5. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het bestreden besluit juist is.
Beoordelingskader
6. Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
Hoe toetst de rechter?
7. Eiseres voert aan dat de (verzekerings)artsen de medische informatie niet goed hebben bestudeerd en beoordeeld. Dat blijkt uit het feit dat zij door een auto-ongeluk in oktober 2021 en een blaasoperatie in oktober 2022 meer beperkingen heeft. Het Uwv heeft beoordeeld op basis van de gesteldheid van eiseres in het verleden, namelijk 19 december 2019, en dat is onjuist.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat bij besluiten in het kader van de Wet WIA er een volledige heroverweging in bezwaar plaatsvindt, maar dat de heroverweging daarbij ziet op de zogenoemde datum in geding. Dat is in deze zaak 19 december 2019. Het gaat om de medische situatie van eiseres op die datum, omdat zij al eerder de maximale periode van 104 weken ziek is geweest en binnen vijf haar opnieuw ziek is geworden. Wijzigingen in de gezondheidssituatie van eiseres van na die datum, 19 december 2019, worden dus niet bij de heroverweging betrokken. Dat betekent dat de verslechterde medische situatie van eiseres door het auto-ongeluk en de blaasoperatie in deze zaak niet door de verzekeringsarts wordt meegenomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
Verder stelt de rechtbank dat bij de beoordeling het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
8. Eiseres stelt dat de (verzekerings)artsen niet haar medische dossiers bij de huisarts of behandelende specialisten hebben opgevraagd. Zij heeft immers hiervoor toestemming gegeven. Alle gegevens, zoals data en behandelingen, hadden dan uit de dossiers gehaald kunnen worden, aldus eiseres.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en eiseres tijdens een fysiek spreekuur onderzocht. Deze arts heeft bij zijn onderzoek onder meer de brieven uit 2021 van de cardioloog en de huisarts betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende informatie bij de huisarts opgevraagd, te weten de brief van de huisarts van 29 juni 2022 en de brief van de neuroloog van 16 februari 2022 en bij haar beoordeling betrokken. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat de (verzekerings)artsen geen medische informatie hebben opgevraagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
9. Eiseres voert, samengevat, aan dat zij meer beperkingen heeft. Zij verwijst hiervoor naar brieven van haar medische specialisten van 2022. De fibromyalgie is verslechterd en zij heeft artralgie en handartrose. Daarnaast gebruikt eiseres medicamenten waardoor zij niets mag doen, omdat ze dan een gevaar is voor haarzelf en anderen. Ook is haar mentale gesteldheid niet door de verzekeringsarts getoetst. Eiseres heeft een verwijzing voor een multidisciplinaire behandeling.
Wat vinden de (verzekerings)artsen?
9.1.
De primaire arts heeft in de rapportage van 2 december 2021 vastgesteld dat per datum ziekmelding vanaf 19 december 2019 de medische situatie van eiseres in essentie sterk vergelijkbaar is met eerdere WIA-beoordelingen. Eiseres heeft wel toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekte als op grond waarvan zij gedurende de wachttijd (9 juni 2015 tot 6 juni 2017) ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Deze beperkingen neemt de primaire arts op in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2021.
9.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen en volgt de primaire arts. In zijn rapportage van 19 juli 2022 licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat in de FML naast een (forse) beperkte psychische belastbaarheid ook een verminderde lichamelijke belastbaarheid is aangenomen. Er is een discrepantie tussen de ernst van de gepresenteerde gezondheidsklachten enerzijds en de geobjectiveerde afwijkingen anderzijds. Met de duizeligheden al dan niet in combinatie met medicatiegebruik is bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden. Dat eiseres is verwezen voor een disciplinaire behandeling maakt voor deze beoordeling niet uit, omdat dit pas na 19 december 2019 speelt.
Wat vindt de rechter?
9.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist of tegenstrijdig is. De (verzekerings)artsen hebben inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen verdergaande psychische of lichamelijke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. De rechtbank kan de (verzekerings)artsen hierin volgen. Uit de medische rapporten blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die eiseres heeft. De rechtbank heeft in de beschikbare medische informatie geen steun gevonden voor de stelling van eiseres dat zij als gevolg van een medische oorzaak minder belastbaar voor werk is. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. [2] Aan hoe eiseres zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidsdeskundige beoordeling
10. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Eiseres moet dan ook in staat worden geacht de geduide functies te kunnen verrichten.
Is er sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
11. Eiseres stelt dat zij op 5 mei 2022 zowel een brief als een telefoontje heeft ontvangen dat zij meer dan 35% (80-100%) arbeidsongeschikt is en daarom niet meer op het spreekuur bij de verzekeringsarts hoefde te komen. Op 10 mei 2022 wordt door het Uwv aan eiseres bericht dat zij toch niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is om vervolgens te worden uitgenodigd voor een spreekuur bij de verzekeringsarts.
11.1.
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiseres op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen
. [3] Volgens het Uwv is in de brief van 5 mei 2022 aangegeven dat eiseres ‘mogelijk’ wel recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij ‘vooralsnog’ meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt bevonden. En dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres ‘hierover nader zal informeren’. De rechtbank is het eens met het Uwv dat met de brief van 5 mei 2022 niet een duidelijke toezegging is gedaan waar eiseres uit af kon leiden dat eiseres alsnog een uitkering zou ontvangen. In de brief van 5 mei van 2022 leest de rechtbank niet dat eiseres recht heeft op een WIA-uitkering, maar dat zij misschien en voorlopig hierop recht heeft. Dit betekent dat zij geconfronteerd zou kunnen worden met een andere inhoudelijke beslissing. Verder is er niet door het Uwv een andere uitlating gedaan of een gedraging verricht waaraan eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij recht had op een WIA-uitkering. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Dit betekent dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 december 2019 heeft bepaald op 10,06% en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Het bestreden besluit kan standhouden.
13. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4573.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.