ECLI:NL:RBMNE:2023:2419

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/2936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens drugshandel en de beoordeling van de burgemeester

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 24 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de sluiting van haar woning voor drie maanden behandeld. De burgemeester van Utrecht had op 20 januari 2022 besloten om de woning te sluiten, omdat er harddrugs waren aangetroffen en er vermoedens bestonden van drugshandel vanuit de woning. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.P.J. Tuma, betwistte de sluiting en voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de drugshandel en dat de sluiting niet proportioneel was.

De rechtbank beoordeelt of de burgemeester terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De burgemeester had in zijn besluit een indicatorenlijst opgenomen om te bepalen of er sprake was van een ernstig geval. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van een ernstig geval en dat de sluiting noodzakelijk was. Eiseres had de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige woonomgeving en kon niet ontkennen dat zij op de hoogte was van de problematische situatie rondom haar partner.

Daarnaast wordt er ingegaan op de verplichting van de burgemeester om te informeren naar vervangende woonruimte voor eiseres. De rechtbank concludeert dat, hoewel de burgemeester hierin tekort is geschoten, dit gebrek niet leidt tot een onevenredige situatie, aangezien eiseres zelf onderdak heeft gevonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht,

(gemachtigde: mr. K. Bounaanaa).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de sluiting van haar woning aan de [adres] in [plaats] voor drie maanden. In het besluit van 20 januari 2022 (primair besluit) heeft de burgemeester daartoe besloten.
Bij uitspraak van 24 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het door eiseres ingediende verzoek om voorlopige voorziening hangende haar bezwaarprocedure, afgewezen.
Met het bestreden besluit van 6 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij het besluit van 20 januari 2022 gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de burgemeester de woning van eiseres terecht heeft gesloten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De burgemeester heeft de woning gesloten, omdat naar haar mening aannemelijk is dat sprake is van drugshandel vanuit de woning van eiseres. Daarnaast is sprake van overlast. De burgemeester wil de openbare orde herstellen en heeft daarom het besluit tot sluiting van de woning genomen. Deze bevoegdheid heeft zij op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, in samenhang bezien met de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, gemeente Utrecht (het beleid).
Was de burgemeester bevoegd te woning te sluiten?
Eiseres heeft (pas op zitting) aangevoerd dat niet gebleken is van handel van drugs in of vanuit de woning en dat de burgemeester daarom niet bevoegd was de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie Midden-Nederland van 14 november 2021 blijkt dat in de woning van eiseres 6,41 gram cocaïne is aangetroffen. Deze hoeveelheid moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Het is vaste rechtspraak [1] dat bij een handelshoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, voor de handel dus. Daarmee is de bevoegdheid om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in dit geval gegeven.
4. De vraag is vervolgens of de burgemeester in dit geval ook van haar bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Eiseres vindt van niet. Zij voert daartoe allereerst aan dat geen sprake is van een ernstig geval, waarin sluiting van de woning zonder een voorafgaande waarschuwing gerechtvaardigd of noodzakelijk is.
Is sprake van een ernstig geval waarin sluiting van de woning noodzakelijk is?
5. De burgemeester heeft in het bestreden besluit overwogen dat om te bepalen of sprake is van een ernstige situatie een indicatorenlijst is opgenomen in het beleid. In dit geval doen zich volgens haar de volgende indicatoren voor: de hoeveelheid en soort aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet, de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is, vermoedens van verwijtbaar gedrag van eigenaren/(ver)huurders, betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten, de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden(n) en de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen of goederen. De burgemeester heeft in het besluit ook toegelicht waarom deze indicatoren van toepassing zijn. Daarbij is de burgemeester ingegaan op wat eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een ernstig geval en dat sluiting van de woning noodzakelijk was.
Is de sluiting evenredig in verhouding tot het daarmee te dienen doel?
6. Eiseres voert verder aan dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning proportioneel en evenredig is in verhouding tot de met de sluiting te dienen doelen. In bezwaar heeft eiseres naar voren gebracht dat zij niet op de hoogte was van het feit waar haar partner van wordt beschuldigd (overtreding Opiumwet). Ook had zij geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Uit de stukken kan ook niet worden opgemaakt dat er sprake was van handel in verdovende middelen in of vanuit de woning van eiseres, laat staan dat zij er enige betrokkenheid bij had. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018 [2] en 14 maart 2018 [3] .
7. De burgemeester heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet gebleken is van enige bijzondere binding met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Verder ontslaat de omstandigheid dat eiseres niet zelf (aantoonbaar) actief betrokken is geweest bij de in de woning aangetroffen harddrugs en de handel hierin, haar niet van haar verantwoordelijkheid. Zij huurt de woning en is verantwoordelijk voor hetgeen zich in haar woning afspeelt. Haar kan worden verweten dat zij de sleutel heeft gegeven aan haar partner, van wie zij wist dat hij in het verleden met drugs bezig is geweest. Ze wist ook dat hij met ‘foute gasten’ omging. Gelet op deze verwijtbaarheid had een sluiting van zes maanden in de rede gelegen, maar gelet op de ingediende zienswijze en het tijdsverloop tussen het voornemen en het bestreden besluit, is deze termijn teruggebracht naar drie maanden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester eiseres terecht een verwijt maakt. Eiseres kon en moest als huurster en hoofdbewoonster redelijkerwijs op de hoogte zijn van wat er in haar woning gebeurde. In de woning zijn naast de cocaïne ook allerlei andere attributen open en bloot aangetroffen die wijzen op de handel in drugs. Op de eetkamertafel is cocaïne aangetroffen tussen bruine koffiefilters en in de keuken is cocaïne aangetroffen in een plastic beker met vloeistof, waarvan het de politie bekend is dat dit voorbereidingshandelingen zijn om tot andere soorten drugs te komen. Verder is verpakkingsmateriaal aangetroffen in de woning. Daarbij komt nog dat eiseres heeft verklaard dat zij wist dat haar vriend omging met foute gasten en dat zij de afspraak had met haar vriend dat hij die buiten zou ontmoeten en niet binnen zou laten in de woning. Verder heeft zij verklaard dat er ook wel eens ‘gasten’ aan de deur waren gekomen. De burgemeester vindt het daarom niet aannemelijk dat eiseres echt van niets heeft geweten en de rechtbank is dat met haar eens. Eiseres was dan weliswaar niet zelf betrokken bij de handel in drugs, maar haar kan worden verweten dat zij niets heeft gedaan om te voorkomen dat er vanuit haar woning werd gehandeld door haar vriend.
Heeft de burgemeester voldaan aan de verplichting om te informeren naar vervangende woonruimte voor eiseres?
9. Tot slot voert eiseres aan dat de burgemeester niet voldaan heeft aan de verplichting om te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting voor de bewoner(s). Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [4] .
10. De rechtbank overweegt hierover dat uit de genoemde uitspraak inderdaad volgt dat de burgemeester, gelet op de vereiste evenwichtigheid van de sluiting, moet informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Zoals ook de voorzieningenrechter ook al had overwogen in haar uitspraak van 24 februari 2022 heeft de burgemeester voorafgaand aan de sluiting onvoldoende, althans onvoldoende kenbaar, geïnformeerd bij eiseres naar haar mogelijkheden van vervangende huisvesting.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 volgt echter ook dat de betrokkene in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte en is het niet aan de burgemeester om daarin te voorzien. Afhankelijk van in hoeverre de betrokkene daar dan in slaagt, is het aan de burgemeester om hier verder op door te vragen en de betrokkene te informeren over geschikte opvangmogelijkheden. Omdat eiseres er in dit geval in is geslaagd om onderdak te vinden bij familie en vrienden, maakt dit gebrek in de besluitvorming de woningsluiting naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet onevenredig.
Conclusie en gevolgen
De burgemeester heeft de woning van eiseres terecht voor drie maanden gesloten. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3402.