ECLI:NL:RBMNE:2023:2432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
UTR_22_3293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhavingsverzoek inzake parkeerplaats en bouwweg in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Almere, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot het parkeren op een bouwweg en de berm, in plaats van op de naastgelegen parkeerplaats. Eiser stelde dat de bouwweg in strijd was met het bestemmingsplan en verzocht om handhaving. Het college verklaarde het handhavingsverzoek aanvankelijk niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang zou hebben. Na bezwaar werd eiser alsnog als belanghebbende aangemerkt, maar het college wees het handhavingsverzoek inhoudelijk af, omdat er geen overtreding zou zijn.

Eiser ging in beroep tegen het besluit van het college, dat zijn bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaarde en het bezwaar tegen het tweede besluit eveneens niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft op 5 april 2023 de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij overlast ondervond van de parkeerplaats en de bouwweg, en dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de afstand van eiser tot de parkeerplaats en de bouwweg, evenals het zicht en de geluidsoverlast, voldoende waren om hem als belanghebbende aan te merken.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, college

(gemachtigde: mr. B. Giessen).

Inleiding

1.1.
Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Vanuit de voorkant van zijn woning kijkt hij uit op de omgeving rondom de [adres 2] in [woonplaats] (de locatie). Tussen de woning van eiser en de locatie ligt een openbare weg, een strook gras met daarop een aantal hoge bomen en een open watergang. Op de locatie is een parkeerplaats en een ontsluitingsweg gerealiseerd. Verder staat er, vanuit de woning van eiser bezien, achter de parkeerplaats een restaurant ( [naam] ) en ligt er een jachthaven in de directe omgeving. De afstand tussen de woning van eiser en de ontsluitingsweg is ongeveer 59 meter en de afstand tussen de woning van eiser en de parkeerplaats is ongeveer 68 meter.
1.2.
Het college heeft op 23 juli 2021 een handhavingsverzoek van eiser ontvangen. Eiser verzoekt om handhaving ten aanzien van het parkeren op de bouwweg en de berm in plaats van op de naastgelegen parkeerplaats. Verder wil hij dat de bouwweg wordt verwijderd, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan. Ten slotte wil eiser dat de parkeerplaats in de oude staat wordt teruggebracht, ook wegens strijd met het bestemmingsplan.
1.3.
Met het besluit van 19 augustus 2021 (het primaire besluit 1) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang heeft bij dit verzoek. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Met het besluit van 25 januari 2022 (het primaire besluit 2) heeft het college eiser naar aanleiding van zijn bezwaarschrift alsnog als belanghebbende aangemerkt. Dit besluit vervangt volgens het college het besluit van 19 augustus 2021. Vervolgens heeft het college het handhavingsverzoek inhoudelijk beoordeeld en het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een overtreding. Eiser heeft bezwaar tegen het tweede primaire besluit gemaakt.
1.5.
Met het besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het eerste primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer bij de beoordeling hiervan heeft, aangezien dit besluit is vervangen door het tweede primaire besluit. Verder heeft het college het bezwaar tegen het tweede primaire besluit
niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het handhavingsverzoek. Het college heeft hierbij het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen.
1.6.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang van het geschil
2. De rechtbank moet beoordelen of het college het bestreden besluit terecht heeft genomen. Het college heeft in het bestreden besluit zowel het primaire besluit van 19 augustus 2021 als het primaire besluit van 25 januari 2022 beoordeeld. De rechtbank zal daarom beide primaire besluiten bij haar beoordeling betrekken.
Belanghebbendheid
3. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [1] dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel belanghebbende bij dat besluit is. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon- of leefsituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren als afstand tot, zicht op en geluidsgevolgen van de activiteit.
4. Eiser heeft in zijn beroepschrift 13 punten opgenomen waarom hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hij heeft op de zitting bevestigd dat al deze punten erop neerkomen dat hij overlast van de parkeerplaats en de bouwweg ervaart omdat hij hier zicht op heeft en geluidsoverlast van ondervindt. Volgens het college is het zicht dat eiser op de bouwweg en parkeerplaats heeft onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken. Verder stelt het college dat er geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt door de parkeerplaats en de bouwweg.
5. Niet ter discussie staat dat eiser woont op een afstand van ongeveer 68 meter tot de parkeerplaats en 59 meter tot de bouwweg. Verder staat vast dat eiser vanuit zijn woning zicht heeft op de parkeerplaats en bouwweg. De rechtbank oordeelt dat de genoemde afstanden maken dat de gerealiseerde parkeerplaats en bouwweg gevolgen van enige betekenis hebben op het woon- en leefklimaat van eiser wat betreft zicht en geluid. Gelet hierop merkt de rechtbank eiser aan als belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Het college had eiser niet niet-ontvankelijk kunnen verklaren omdat hij geen belanghebbende is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat het college heeft toegelicht dat het primaire besluit 1 is vervangen door het primaire besluit 2.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 juni 2022;
  • draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2022: ECLI:NL:RVS:2022:169.