ECLI:NL:RBMNE:2023:2545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
22/1959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een besluit inzake Ziektewetuitkering en de afwijzing van een verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewetuitkering. Eiser had het Uwv verzocht om terug te komen op een eerder besluit van 15 december 2015, waarbij zijn ZW-uitkering per 26 februari 2016 was beëindigd. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De verzekeringsarts van het Uwv had in zijn rapport duidelijk gemaakt dat de diagnose schizofrenie, die later was gesteld, niet relevant was voor de datum in geding. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Eiser's verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd ook afgewezen, omdat de rechtbank geen reden zag om aan te nemen dat eiser belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkreeg. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: E. Witte).

Inleiding

Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Voordat de rechtbank haar oordeel geeft, zal zij eerst beschrijven welke procedurestappen er tot het moment van deze uitspraak zijn genomen.
Op 16 juli 2021 heeft eiser het Uwv verzocht om terug te komen op het besluit van
15 december 2015, waarbij de hem toegekende ZW-uitkering per 26 februari 2016 is beëindigd.
In het primaire besluit van 17 september 2021 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen op dit besluit, omdat de aangedragen feiten niet leiden tot een andere beslissing. Volgens de verzekeringsarts van het Uwv is geen sprake van nieuwe medische feiten en is er geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van
12 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende gronden ingediend en medische stukken overgelegd. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een aanvullend verweerschrift en een reactie van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam geweest als beveiliger voor ongeveer 30 uur per week. Het dienstverband is op 4 november 2013 geëindigd. Eiser heeft zich op 26 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hij is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de ZW.
2. Op 27 november 2015 vond een eerstejaars ZW-beoordeling plaats. Op basis van dit onderzoek heeft het Uwv met het besluit van 15 december 2015 besloten de ZW-uitkering van eiser vanaf 26 februari 2016 te beëindigen, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3. Bij besluit van 16 september 2016 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 december 2015 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft destijds een onafhankelijke verzekeringsarts benoemd. De onafhankelijke verzekeringsarts heeft een medisch belastbaarheidsonderzoek verricht en een rapport van 21 juli 2017 opgesteld. Bij uitspraak van 7 december 2017 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 16 september 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2]

Het geschil

4. Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat hij niet terugkomt op de beslissing van 15 december 2015, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hierbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiser op
26 februari 2016 (de datum in geding).

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht geweigerd heeft terug te komen van het besluit van 15 december 2015. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.”
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet de bestuursrechter bij een verzoek om terug te komen van een besluit de vraag beantwoorden of het Uwv zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn. [3]
8. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank legt dit hieronder uit.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 april 2022 zorgvuldig gemotiveerd toegelicht dat de nieuwe medische diagnose schizofrenie geen aanleiding geeft het eerdere oordeel te herzien, omdat deze diagnose niet ziet op de datum in geding. In de loop van 2017 is een duidelijke verergering van het psychisch toestandsbeeld bij eiser opgetreden, waarbij de behandelend psychiater van eiser tussen 15 juli 2021 en
15 maart 2022 op basis van het beloop de diagnose schizofrenie van het paranoïde type heeft gesteld bij eiser. Bij het onderzoek door de deskundige is destijds ook informatie van dezelfde behandeld psychiater van eiser betrokken. De psychiater zag eiser in de periode van 2014-2016 vooral vanwege onderzoek naar recidiverende depressies die niet op medicatie of psychotherapie reageerden. Uit deze informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niets van een vermoeden van schizofrenie in die jaren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de diagnose schizofrenie wellicht met terugwerkende kracht tot het moment van de opgetreden verergering in 2017 worden gesteld, maar niet tot de datum in geding op 26 februari 2016. Dit komt omdat het paranoïde gekleurde beeld niet aan de orde was bij het onderzoek door de deskundige in april 2017 en ook niet blijkt uit de destijds door hem verkregen informatie van de behandelend psychiater.
10. In het rapport van 30 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat het beloop van de psychische klachten bij eiser een beloop is dat vaak voorkomt bij het ziektebeeld schizofrenie. Schizofrenie ontwikkelt zich doorgaans in de loop van meer of minder jaren gedurende het volwassen leven tot dit ziektebeeld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep betreffen de schizotypische trekken (in de persoonlijkheid) die in 2005 bij eiser zijn vastgesteld, niet het psychiatrisch ziektebeeld schizofrenie. Schizotypische trekken zijn persoonlijkheidstrekken en dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat met deze persoonlijkheidstrekken en de destijds aanwezige klachten geen werk kan worden verricht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er op de datum in geding nog geen sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld dat leidde tot ernstige functioneringsproblemen. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De rechtbank merkt daarbij op dat volgens vaste rechtspraak voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid niet een diagnose bepalend is, maar de medisch objectiveerbare beperkingen. [4]
11. De beroepsgronden van eiser houden in dat de diagnose schizofrenie ook betrekking heeft op het verleden. Eiser wijst er daarbij op dat hij niet goed ingeregeld was op medicatie en dat er al sinds 1995 aanwijzingen waren voor schizofrenie.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen in rechtsoverwegingen 9 en 10, is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgronden van eiser afdoende zijn besproken. De beroepsgronden slagen niet.

Verzoek benoeming onafhankelijk deskundige

12. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft zich in beroep laten bijstaan door zijn gemachtigde en heeft zijn beroep gestaafd met argumenten. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 maart 2023.
(is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Uitspraak van de CRvB van 27 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:798.