ECLI:NL:RBMNE:2023:2830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van een transitievergoeding. Eiseres had op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die aan haar ex-werknemer [A] was betaald, maar het Uwv wees deze aanvraag af omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag vóór 7 juli 2021 had moeten worden ingediend, maar dat eiseres dit pas op 31 maart 2022 deed. Eiseres voerde aan dat haar administratief medewerker, die de aanvraag zou indienen, ernstig ziek was en daardoor niet in staat was om de aanvraag tijdig te verwerken.

De rechtbank oordeelde dat de Regeling compensatie transitievergoeding geen ruimte biedt voor afwijking van de aanvraagtermijn. Eiseres had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de rechtbank zouden moeten doen afwijken van de strikte toepassing van de termijn. De rechtbank overwoog dat hoewel de gevolgen van de afwijzing voor eiseres nadelig zijn, de geschetste omstandigheden onvoldoende grond bieden om de aanvraagtermijn buiten toepassing te laten. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 29 november 2005 de werkgever van [A] . [A]
heeft zich ziek gemeld op 25 mei 2018. Het Uwv heeft aan hem met ingang van 31 juli 2020 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
2. Eiseres en [A] hebben op 4 november 2020 een vaststellingsovereenkomst
gesloten, waarin is afgesproken dat het dienstverband met ingang van 4 november 2020 wordt beëindigd. Verder is overeengekomen dat aan [A] een transitievergoeding wordt betaald van € 6.444,02 bruto.
3. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever compenseren, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
4. Eiseres heeft op 31 maart 2022 bij het Uwv een aanvraag compensatie voor
transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (de aanvraag) ingediend om de aan [A] betaalde transitievergoeding gecompenseerd te krijgen. Met het primaire besluit van 29 april 2022 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat die aanvraag te laat is ingediend.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 augustus 2022 (het
bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
7. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023. Eiseres is
vertegenwoordigd door haar gemachtigde, die is vergezeld door haar echtgenoot [B] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

8. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de transitievergoeding die aan de ex-werknemer [A] is betaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv wijst daarbij op (artikel 2, aanhef en onder b, van) de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling), waaruit volgens het Uwv in deze zaak volgt dat de aanvraag vóór 7 juli 2021 moest worden ingediend. Eiseres heeft de aanvraag pas ingediend op 31 maart 2022.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat werkneemster [gemachtigde] , die voor haar de administratie deed, in december 2020 met pensioen zou gaan, maar één week tevoren ernstig ziek werd. Zij was daardoor niet in de gelegenheid om degene die haar taken zou overnemen in te werken. Haar beoogde opvolger is uiteindelijk ook niet gekomen. Toen zij na lange tijd weer op kantoor was bleek dat de aanvraag was blijven liggen. De afwijzing van de aanvraag betekent een financiële strop voor eiseres.

Welke regels zijn op deze zaak van toepassing?

10. Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
11. In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

12. Partijen zijn het er over eens dat eiseres de aanvraag vóór 7 juli 2021 had moeten indienen. Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag op 31 maart 2022 heeft ingediend en dus te laat was. Zij heeft dat op de zitting ook erkend.
13. De rechtbank stelt vast dat de Regeling geen ruimte biedt om van de aanvraagtermijn af te wijken. De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift (avv) die door de bestuursrechter kan worden getoetst op rechtmatigheid in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust. Dit heet exceptieve toetsing. Eiseres heeft echter niet gewezen op omstandigheden die gaan over de totstandkoming van de bepaling over de aanvraagtermijn in de Regeling en de rechtbank ziet in deze zaak zelf ook geen aanleiding om de rechtmatigheid van die bepaling bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen.
14. Eiseres wil wel dat de rechtbank kijkt naar de specifieke problemen die zij heeft ervaren bij de aanvraag om compensatie. De rechtbank vult de beroepsgrond van eiseres in het licht hiervan in die zin aan dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen. De rechtbank toetst de situatie van eiseres dus aan het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. In hun conclusie over de evenredigheidstoets door de bestuursrechter zijn de staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven ingegaan op deze situatie: zij noemen dat de “toepassing van het evenredigheidsbeginsel
contraavv”. Daaruit volgt dat de bestuursrechter in een bijzonder geval of bij bijzondere omstandigheden een avv wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in een concrete zaak buiten toepassing kan laten wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb, waarbij het bestreden besluit wegens strijd met dat artikel dan eveneens vernietigd moet worden. [1] De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent een uitspraak gedaan naar aanleiding van deze conclusie, maar de vraag welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft in zaken waarin het bestreden besluit berust op een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een avv is daarin niet beantwoord. In die uitspraak is benoemd dat onder meer die situatie (situatie ii) in toekomstige zaken van de hoogste bestuursrechters aan bod zal komen. [2] De rechtbank zal in deze situatie in het licht van de conclusie bij de huidige stand van zaken beoordelen of de door eiseres aangedragen omstandigheden aanleiding geven om de bepaling over de aanvraagtermijn uit de Regeling vanwege kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid buiten toepassing te laten.
16. De rechtbank overweegt dat eiseres ervan op de hoogte was dat een aanvraag om compensatie moet worden ingediend binnen zes maanden na de (volledige) betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. De rechtbank begrijpt dat [gemachtigde] door ziekte een tijd lang niet in de gelegenheid was de aanvraag in te dienen. De aanvraag had echter kunnen worden ingediend door [B] , dan wel door de boekhouder die voor eiseres werkte, zoals op de zitting naar voren is gekomen. De rechtbank realiseert zich dat het nadelig is voor eiseres dat zij geen compensatie van de betaalde transitievergoeding krijgt terwijl zij wel een transitievergoeding aan de ex-werknemer heeft betaald, maar de geschetste omstandigheden bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat strikte toepassing van de aanvraagtermijn in dit geval onredelijk of onevenredig is. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de hoogte van het misgelopen bedrag aan compensatie,
€ 6.444,02, en de verklaring van eiseres op de zitting dat ze het financieel gered heeft. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

17. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.
(de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Conclusie aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, paragraaf 9.3.2.
2.Uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, overwegingen 7.1. en 7.2.