ECLI:NL:RBMNE:2023:2875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/5651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van WIA-uitkering met bijstandsuitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Gloudi, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van zijn WIA-uitkering met de bijstandsuitkering die hij van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] had ontvangen. Het UWV had eiser met terugwerkende kracht in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering en een toeslag, maar besloot deze uitkeringen te verrekenen met de bijstandsuitkering die eiser in dezelfde periode had ontvangen. Eiser was het niet eens met de hoogte van het bedrag aan bijstand dat door het college aan het UWV was doorgegeven en stelde dat dit bedrag onjuist was, wat volgens hem leidde tot een te laag restantbedrag aan WIA-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het UWV moest uitgaan van het door het college doorgegeven bedrag en dat eiser de hoogte van dat bedrag aan bijstand kon aanvechten door bezwaar te maken of hoger beroep in te stellen tegen het terugvorderingsbesluit van het college. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een verdere proceskostenveroordeling. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het UWV tot een bedrag van € 837,-- en het UWV moest het door eiser betaalde griffierecht van € 50,-- vergoeden. Eiser trok zijn verzoek om schadevergoeding in, wat leidde tot geen beslissing hierover door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5651
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 op het beroep en het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. Met het besluit van 9 juni 2022 heeft het Uwv eiser met terugwerkende kracht per 22 november 2019 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), die per 1 juni 2022 periodiek aan eiser wordt uitbetaald. Met het besluit van 21 juli 2022 heeft het Uwv eiser ook met terugwerkende kracht in aanmerking gebracht voor een toeslag op zijn WIA-uitkering per 22 november 2019 tot en met 1 november 2020. Eiser heeft vanaf 22 november 2019 tot en met 31 mei 2022 ook bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ontvangen van de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] (
het college).
2. Met het besluit van 6 september 2021 (
het primaire besluit) heeft het Uwv eiser laten weten dat de WIAuitkering en toeslag, waar hij met terugwerkende kracht recht op had, wordt verrekend met de bijstandsuitkering die hij in diezelfde periode van het college heeft ontvangen. Het restant van bruto € 483,31 zal aan eiser worden uitbetaald.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt, omdat hij het niet eens is met de hoogte van het bedrag aan bijstand in de verrekening. Met het besluit van 16 november 2022 (
het bestreden besluit 1) heeft het Uwv die berekening echter in stand gelaten en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft beroep ingesteld. In beroep heeft het Uwv op 2 februari 2023 (
het bestreden besluit 2) een gewijzigd besluit genomen, waarin het Uwv heeft berekend dat eiser bij nader inzien toch recht heeft op een hoger restant van totaal bruto € 741,78. Omdat er al bruto € 483,31 aan eiser is uitbetaald, zal het overgebleven bedrag van bruto € 258,47 zo spoedig mogelijk worden overgemaakt. Hierop heeft eiser de rechtbank bij brief van 24 april 2023 laten weten dat hij zijn beroep handhaaft.
5. De zaak is op 11 mei 2023 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het bestreden besluit 1
6. Het beroep van eiser heeft van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit 2, dat in de plaats komt van het bestreden besluit 1. Dat staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Voor zover het beroep dus nog tegen het bestreden besluit 1 is gericht, verklaart de rechtbank het niet-ontvankelijk.
7. Omdat het Uwv het bestreden besluit 1 naar aanleiding van het beroep van eiser heeft gewijzigd, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank vast op € 837,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 837,-- met een wegingsfactor 1). Die tarieven staan in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat het bestreden besluit 2 door het Uwv voorafgaand aan de zitting is genomen, kent de rechtbank geen punt toe voor het bijwonen van de zitting.
8. Tot slot moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,-- aan hem vergoeden.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2
9. Eiser stelt dat het bedrag dat het college aan bijstand aan het Uwv heeft opgegeven niet klopt. Volgens eiser heeft het college in totaal een bedrag van bruto € 10.590,51 meer opgegeven aan het Uwv dan eiser bruto aan bijstand van het college heeft ontvangen. Omdat het door het college opgegeven bedrag onjuist is, klopt de verrekening van het Uwv niet en heeft eiser een te laag restantbedrag aan WIA-uitkering ontvangen.
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet slaagt. In artikel 60a, tweede lid, van de PW is, voor zover hier relevant, bepaald dat als degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een uitkering ontvangt op grond van de Wet WIA en een toeslag, het Uwv zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college het bedrag van de terugvordering betaalt uit de WIA-uitkering en toeslag.
11. Dat betekent dat het Uwv moet uitgaan van het door het college doorgegeven bedrag. Dat volgt ook uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [1] Eiser kan namelijk de hoogte van dat bedrag aan bijstand aan de orde stellen als hij bezwaar maakt en/of (hoger) beroep instelt tegen het terugvorderingsbesluit dat het college verplicht is om te nemen. Op de zitting heeft eiser verteld dat hij zich niet gehoord voelt door het Uwv en ook niet door het college. Dat maakt het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet anders. Van het Uwv mag worden verwacht dat de na te betalen WIA-uitkering en toeslag inzichtelijk wordt gespecificeerd en juist is. Eiser heeft op zitting bevestigd dat over de berekening door het Uwv geen discussie bestaat en ook de rechtbank kan de berekening volgen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Er is geen aanleiding voor een verdere proceskostenveroordeling. Eiser moet zich wenden tot het college.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
12. Eiser heeft op de zitting zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken en aangegeven dat hij het schadevergoedingsverzoek bij het Uwv zal indienen. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen over het schadevergoedingsverzoek.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1 nietontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,--;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,-- aan eiser vergoedt;
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. SC.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak dan kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 september 2015, ECLI:NL:2015:3463, of de uitspraak van de CRvB van 1 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2365.