In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 januari 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt, op 16 november 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door het Uwv op basis van een beoordeling die aangaf dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waarbij zij een brief van haar psychiater over haar ADHD-diagnose overlegd heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, maar bleef bij de conclusie dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft de zaak op 21 juni 2023 behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden en dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de situatie op de datum in geding, 2 februari 2022, en dat latere ontwikkelingen niet in de beoordeling zijn meegenomen.
De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling van de functies die aan eiseres zijn toegewezen, bevestigd. Eiseres heeft geen nieuwe medische feiten of omstandigheden ingebracht die de verzekeringsarts zouden moeten doen besluiten tot verdergaande beperkingen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de geschiktheid van de functies verworpen en geconcludeerd dat het Uwv op zorgvuldige wijze tot zijn besluit is gekomen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.