ECLI:NL:RBMNE:2023:3335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5427
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering met ingang van 6 september 2021. Eiser, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, had zich op 9 september 2019 ziekgemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 16 september 2021, heeft het Uwv vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, met een percentage van 1,38%. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en verhoogde het arbeidsongeschiktheidspercentage tot 14,62% na heroverweging. Eiser ging in beroep, waarbij het Uwv zijn standpunt handhaafde dat eiser niet in aanmerking kwam voor de uitkering.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, onder andere vanwege de wisselende percentages van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen hun besluiten mogen baseren op rapporten, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiser heeft niet aangetoond dat de rapporten niet aan de vereisten voldoen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het Uwv het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.724,40, inclusief reiskosten en kosten voor het opvragen van medische informatie. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee op 7 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof)

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 6 september 2021.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als magazijnmedewerker/werkplaatsmedewerker bij [bedrijf] B.V. voor 40 uur per week. Op 9 september 2019 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten.
1.2.
Op 16 september 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 30 december 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij per 6 september 2021 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 1,38%.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bij heroverweging vastgesteld op 14,62%.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van het beroep van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de eerder geduide functies getoetst aan de nieuwe FML van 26 februari 2023 en één van de vier geduide functies laten vervallen. Het Uwv heeft in het verweerschrift onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidskundige bezwaar en beroep eiser 21,62% arbeidsongeschikt geacht en aangegeven dat hij dus (nog steeds) niet in aanmerking komt voor een WIAuitkering.
1.5.
De zaak is op de zitting van 26 mei 2023 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat hij vindt dat op basis van zijn klachten meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Daarnaast stelt eiser dat het medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen en wijst in dit kader ook op de wisselende percentages arbeidsongeschiktheid, die gedurende de procedure door het Uwv zijn vastgesteld. Eiser vindt verder dat de geduide functies niet passend zijn voor hem. Eiser verzoekt om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht eiser heeft geweigerd een WIAuitkering toe te kennen per 6 september 2021.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4. Eiser voert aan dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie heeft opgevraagd bij de Waag over de psychische klachten van eiser en omdat de informatie van de fysiotherapeut en van de huisarts onvoldoende is meegenomen. Daarnaast vindt eiser het onderzoek onzorgvuldig omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage driemaal anders is vastgesteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 27 december 2021 vermeld dat dossierstudie is verricht, eiser telefonisch is gesproken en de ontvangen medische informatie bij de beoordeling is betrokken. Uit het rapport van 5 oktober 2022 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, eiser op het fysieke spreekuur van 23 juni 2022 heeft onderzocht en de medische informatie bij de beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de medische gegevens van de fysiotherapeut en van de huisarts op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
6. De rechtbank overweegt verder dat verzekeringsartsen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] in beginsel op hun eigen oordeel mogen afgaan. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin de voor handen zijnde medische informatie onvoldoende duidelijk is om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen, dan wel een behandeling in gang is gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid van een betrokkene te verwachten is of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt over diens beperkingen heeft. Uit de stukken komt niet naar voren dat één van deze situaties zich hier voordeed. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiser heeft erkend.
7. Dat het arbeidsongeschiktheidspercentage gedurende de procedure driemaal is gewijzigd betekent niet dat daarmee het onderzoek onzorgvuldig is. In het kader van de beslissing op het bezwaar van eiser vindt een heroverweging plaats, waarbij naar aanleiding van de bezwaren van eiser in het kader van deze heroverweging er meer beperkingen zijn aangenomen en er uiteindelijk een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld. Ook in beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van beroepsgronden meer beperkingen vastgesteld wat eveneens opnieuw heeft geleid tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit op eiser als onzorgvuldig overkomt, is er geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Wel is de rechtbank van oordeel dat, zoals in rechtsoverweging 13 staat uitgelegd, dit maakt dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
De medische beoordeling
8. Op zitting heeft eiser verklaard dat op de long-covid klachten na de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten en ziekten van eiser heeft erkend, maar dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. Eiser heeft aangegeven niet te kunnen werken met muis en toetsenbord en verwijst naar de brief van de fysiotherapeut van 8 februari 2022, waarin staat dat eiser vanwege de matige stabiliteit en belastbaarheid van zijn onderrug beperkt is in zijn algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Volgens eiser dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze bevindingen te volgen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser een brief van de Waag van 17 april 2023 en een brief van de fysiotherapeut van 5 mei 2023 ingebracht.
Polsklachten
9. In het rapport van 5 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met de beperking ten aanzien van taken die langdurig, frequent en zwaar de polsen belasten op het gebied van schroefbewegingen en wringen aan de verminderde belastbaarheid van de pols wordt tegemoetgekomen. Tijdens het medisch onderzoek verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 23 juni 2022 is ten aanzien van de handen/polsen geconstateerd dat er sprake is van minder knijpkracht rechts en dat wel alle handbewegingen mogelijk zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gerapporteerd dat uit de informatie van de plastisch chirurg blijkt dat een kijkoperatie moet worden uitgevoerd, zodat een oorzaak voor de klachten kan worden gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven in het rapport van 5 oktober 2022 dat vooralsnog ervan uit kan worden gegaan dat eiser overige bewegingen kan verrichten met zijn rechterpols. De rechtbank volgt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Long-covid en urenbeperking
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat in het rapport van 26 februari 2023 uit van vermoeidheidsklachten en licht toe dat een urenbeperking van 8 uur per dag en 40 uur per week is aangewezen, vanwege de vermoeidheidsklachten en de psychische conditie van eiser. Verder licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat met de fors aangenomen beperkingen het hele lichaam van eiser wordt ontzien en dat daarom geen verdergaande beperkingen nodig zijn. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat sprake is van een long-covid situatie of dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen.
11. Naar aanleiding van de brief van de Waag van 17 april 2023 en de brief van de fysiotherapeut van 5 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de in beroep overgelegde stukken de eerder bekende medische gegevens bevestigen en dat daarin geen aanleiding wordt gezien om van het eerder ingenomen standpunt af te wijken.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Dat eiser meer klachten ervaart is, hoe vervelend ook, onvoldoende om meer beperkingen aan te nemen. Daarnaast slaagt de stelling van eiser, dat de fysiotherapeut moet worden gevolgd in zijn bevindingen, niet. Het is namelijk de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Een fysiotherapeut bezit deze deskundigheid niet. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling, zal de rechtbank niet overgaan tot het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML in beroep heeft gewijzigd door verdergaande beperkingen aan te nemen. In de aanvullende rapportage van 26 februari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gemotiveerd. Nu deze aanvullende medische onderbouwing eerst in beroep is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit in zoverre niet deugdelijk was gemotiveerd. Het besluit is aldus in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat geen sprake is van benadeling door de aanvulling van de motivering, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb deze schending worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het beroep niet slaagt. Wel bestaat aanleiding om proceskosten te vergoeden, waar later in deze uitspaak op in zal worden gegaan.
Arbeidskundige beoordeling
14. Eiser voert aan dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden ten aanzien van zijn fysieke, psychische en vermoeidheidsklachten. Verder voert eiser aan dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is, omdat eiser niet in staat is om met muis en toetsenbord te werken.
15. De rechtbank overweegt dat eiser tegen de arbeidskundige beoordeling heeft aangevoerd dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 26 februari 2023 juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies die zijn geduid op grond van de FML niet zou kunnen verrichten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat geen beperking is gesteld voor het gebruik van de muis en het toetsenbord en dat bovendien de belasting minimaal is in de functie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 maart 2023 en met de Resultaat functiebeoordeling van 28 maart 2023 bij alle drie de functies voldoende gemotiveerd dat de functies passen bij de vastgestelde belastbaarheid van eiser.

Conclusie en proceskostenvergoeding

16. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
17. Vanwege het passeren van het motiveringsgebrek, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- per punt, met wegingsfactor 1).
18. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de door eiser gemaakte reiskosten van € 9,40 en om vergoeding van de gemaakte kosten van € 59,- voor het opvragen van medische informatie bij de fysiotherapeut van eiser. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.724,40. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet het Uwv de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het Uwv op de proceskosten tot een bedrag van € 1.724,40 te vergoeden;
- draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4310