In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om studiefinanciering met ingang van 1 februari 2022. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn bezwaar werd op 19 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Na intrekking van dit besluit op 21 februari 2023, verklaarde de minister het bezwaar alsnog ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister en tegen de besluiten van 19 januari en 21 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De stageovereenkomst, die het leerdoel centraal stelde, bevatte onvoldoende aanwijzingen dat er sprake was van reële arbeid. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de status van werknemer per geval moet plaatsvinden, op basis van objectieve criteria. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat hij wel degelijk reële arbeid heeft verricht.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 21 februari 2023 ongegrond en wijst de minister aan voor de proceskostenvergoeding van € 379,50. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het ingetrokken besluit van 19 januari 2023 zijn niet-ontvankelijk verklaard. Eiser, die de Roemeense nationaliteit heeft, kan niet als migrerend werknemer worden aangemerkt, waardoor hij geen recht heeft op studiefinanciering. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 juni 2023.