ECLI:NL:RBMNE:2023:3559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
22/1650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 februari 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, een appartement in [plaats], op 1 januari 2020 vastgesteld op € 242.000,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met vergelijkbare appartementen in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde van de woning correct is vastgesteld. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de woning minder waard is dan de vastgestelde waarde.

Daarnaast heeft eiser verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim vier maanden is overschreden en kent eiser een schadevergoeding toe van € 50,-. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van de schadevergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: M. Verhoef).
Verder heeft als partij aan de zaak deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 februari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] in [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 vastgesteld op € 242.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Woerden voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de WOZ-waarde gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door W. Ruiter, taxateur.

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2020. De woning is een appartement uit 2001met een gebruiksoppervlakte van 66 m2, een berging van 6 m2 en een dakterras van 12 m2. Eiser is eigenaar van de woning.
3. De WOZ-waarde van de objecten is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die objecten meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende koper voor die objecten zou zijn betaald.
4. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag opgesteld, waarin de woning wordt vergeleken met appartementen aan de [adres 2] [adres 3] en [adres 4] .
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het taxatieverslag aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in het taxatieverslag genoemde vergelijkingsobjecten goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in de omgeving van de woning (of zelfs in hetzelfde appartementencomplex) zijn gelegen. Verder zijn de referentiewoningen binnen één jaar voor of na de waardepeildatum verkocht en zijn wat type, gebruiksoppervlakte en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar met de woning.
6. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Wat eiser heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt dat hierna verder uit.
7. De gemachtigde van eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser in reactie op het taxatieverslag enkel opgemerkt dat eiser vindt dat de woning echt geen € 242.000,- waard is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze uiterst summiere betwisting van de waarde, de heffingsambtenaar met het taxatieverslag de waarde voldoende heeft onderbouwd.
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Overschrijding van de redelijke termijn
9. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaak. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
10. De behandeling van de procedure in eerste aanleg mag in totaal (bezwaar en beroep) maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep in eerste aanleg redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 3 maart 2021, toen het bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank had dus uiterlijk op 3 maart 2023 uitspraak moeten doen op het beroep. Deze termijn is met ruim vier maanden overschreden.
11. Net als in haar uitspraak van 21 december 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:5547) oordeelt de rechtbank dat de bestuursrechter moet differentiëren bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn en dat de huidige door de hoogste bestuursrechter toegepaste forfaitaire vergoeding van € 500,- per half jaar te grofmazig is. Net als in die uitspraak oordeelt de rechtbank niet over een nieuw forfaitair tarief, maar beoordeelt zij waar de overschrijding van de redelijke termijn in de nu voorliggende zaak toe moet leiden.
12. Deze procedure gaat over de WOZ-waarde van de woning van eiser. De belangen van eiser zijn financieel van aard. Eiser kan in afwachting van uitsluitsel over de belastingaanslag spanning en stress ervaren, maar de rechtbank vindt dat een relatief gering belang. Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaak billijk.
13. In dit geval is de redelijke termijn met ruim vier maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is geheel te wijten aan de heffingsambtenaar, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar tot de schadevergoeding zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 50,- aan schadevergoeding aan eiser moet betalen.
14. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiser gedaan gedurende het beroep, overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor was eiser geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
15. Evenmin heeft eiser extra proceskosten gehad voor zijn schadevergoedingsverzoek. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
16. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen voor een bedrag van € 50,-, te betalen aan eiser door de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.