9.3Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkheid?
Ter beoordeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer slaat de rechtbank acht op de toets zoals die door Hoge Raad is beschreven in zijn arresten van 2006en 2019.De maatstaf die volgt uit deze arresten houdt in dat
“de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht (is) indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voorzover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.”
De vordering met bijlagen is de middag voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting ingediend. Deze late indiening heeft de verdediging – evenals de rechtbank – voor een grote uitdaging gesteld om afdoende kennis te nemen van de gestelde schade en om deze vordering te beoordelen. Tegelijkertijd is ter terechtzitting gebleken dat de gevorderde schade én de onderbouwing daarvan door de verdediging inhoudelijk kon worden besproken en dat daarop ook verweer kon worden gevoerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de zeer late indiening van de vordering in dit geval geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij is dus ontvankelijk in haar vordering.
Beoordeling vordering
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit. De benadeelde dient daartoe een voldoende concrete onderbouwing aan te voeren, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het strafdossier en de onderbouwing van de vordering volgt dat [slachtoffer] zowel psychisch letsel als lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Als gevolg van de mishandeling heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen, te weten pijn aan haar lichaam, gezicht en hoofd, een blauw en gezwollen oog en een gezwollen voorhoofd, maar het meest in het oog springende letsel is de scheefstand van de neus waardoor benadeelde onder meer beperkingen bij het ademhalen ondervindt. Het psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de mishandeling en de brandstichting. Met name de omstandigheid dat benadeelde haar thuis is verloren en daardoor in korte tijd vaak heeft moeten verhuizen, heeft impact gehad op benadeelde haar psychische gesteldheid. Benadeelde heeft last van gevoelens van angst en onveiligheid, slapeloosheid, nachtmerries en concentratieproblemen. Ter onderbouwing van de vordering is onder meer een afschrift van de onderzoeksrapportage overgelegd waaruit volgt dat bij [slachtoffer] als gevolg van de traumatische gebeurtenissen in juli 2022 een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis is gediagnosticeerd.
De rechtbank waardeert deze immateriële schade op € 2.500,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 14.470,83 aan materiële schade, geleden als gevolg van de onder 1 bewezen verklaarde brandstichting. Dit bedrag bestaat uit de navolgende schadeposten:
- Verloren inventaris/huisraad: € 12.000,-
- Vervangende garderobe/noodkleding: € 824,23
- Herinrichting/vervanging huisraad: € 1226,46
- Eigen risico 2022 zorgverzekeraar: € 47,27
- Eigen risico 2023 zorgverzekeraar: € 385,-
- Voorgeschreven medicatie: € 18,68
- Opvragen medische informatie: € 40,95
- Reiskosten: € 198,24
Gelet op de onderbouwing van de schadeposten en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging oordeelt de rechtbank als volgt.
De vergoeding van de schade wat betreft de posten ‘voorgeschreven medicatie’, ‘opvragen medische informatie’, ‘reiskosten’ en ‘eigen risico 2022 zorgverzekeraar’ zal de rechtbank, ook gelet op het standpunt van de verdediging, integraal toewijzen.
Ten aanzien van de posten ‘verloren inventaris/huisraad’, ‘vervangende garderobe/noodkleding’ en ‘herinrichting/vervanging huisraad’ is de rechtbank van oordeel dat deze kosten allemaal betrekking hebben op goederen die door de brandstichting teniet zijn gegaan. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van deze posten onvoldoende is om tot een integrale toewijzing van deze posten te komen. Zo blijkt niet dat rekening is gehouden met afschrijvingskosten, wordt tweemaal vergoeding gevorderd voor dezelfde schade, namelijk de vergoeding voor de aanschafwaarde van de verloren goederen en de vergoeding voor de aanschafwaarde van de nieuw te kopen vervangingsgoederen, en zijn de aangehaalde ‘vergelijkbare zaken’ naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met onderhavige zaak. Omdat uit de vordering wel voldoende is gebleken dat er schade aan inventaris, huisraad en kleding is geleden, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk is voor vergoeding van de schade die is geleden doordat de rook de inventaris en eigendommen van benadeelde heeft aangetast. De rechtbank heeft bij dit bedrag ook rekening gehouden met de afschrijvingskosten.
De kostenpost ‘eigen risico 2023 zorgverzekeraar’ betreft toekomstige schade waarvan bovendien onzeker is of deze schade in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van de bewezen verklaarde feiten zal ontstaan. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van deze kosten daarom afwijzen.
Samengevat houdt dit in dat de rechtbank de volgende schadeposten zal toewijzen:
- Verloren inventaris/huisraad/vervangende garderobe/noodkleding/ herinrichting/vervanging huisraad: € 5.000,-
- Eigen risico 2022 zorgverzekeraar: € 47,27
- Voorgeschreven medicatie: € 18,68
- Opvragen medische informatie: € 40,95
- Reiskosten:
Totaal materiële schade € 5.305,14
Voor het overige deel dat door de benadeelde partij meer is gevorderd dan dat de rechtbank zal toewijzen zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De schade is geleden op twee verschillende data, te weten op 19 juli 2022 en 23 juli 2022. Omdat de data zo dicht bij elkaar liggen en de gevolgen van beide feiten door hun onderlinge samenhang zijn versterkt, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente kan worden toegewezen vanaf de meest recente datum, te weten 23 juli 2022. Dit betekent dat het toe te wijzen bedrag van € 7.805,14 dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten betreffen kosten die betrekking hebben op de reiskosten die door de benadeelde zijn gemaakt voor de bespreking met haar advocaat en het slachtoffergesprek met de officier van justitie. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal een bedrag van € 32,58 toekennen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.805,14 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 74 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.