ECLI:NL:RBMNE:2023:38

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
22/2717
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WGA-uitkering en IVA-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-uitkering en een IVA-uitkering. Eiseres, die in het verleden als medewerker human resource heeft gewerkt, heeft in 2020 een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv heeft haar met ingang van 12 augustus 2019 een WGA-uitkering toegekend, maar eiseres is van mening dat het Uwv van een onjuist dagloon uitgaat en dat zij moet worden aangemerkt als medische afzakker. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 14 augustus 2017 ligt en dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor de stelling van eiseres dat zij als medische afzakker moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 2.291,10, die door het Uwv moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.S. Lassche),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Met het besluit van 23 juli 2021 heeft het Uwv met ingang van 12 augustus 2019 aan eiseres een WGA-uitkering [1] toegekend.
1.1.
Met het besluit van 28 april 2022 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Vervolgens heeft het Uwv op 20 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Daarin heeft het Uwv zijn primaire beslissing van 23 juli 2021 gewijzigd, het bezwaar daartegen gegrond verklaard en aan eiseres per 12 augustus 2019 een IVA-uitkering [2] toegekend.
1.4.
Daartegen heeft eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [A] , arbeidsdeskundige, en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het recht op de IVA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is en bestreden besluit 2 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep tegen bestreden besluit 1
4. De rechtbank oordeelt dat bestreden besluit 2 niet tegemoet komt aan het beroep van eiseres. Het beroep is daarom van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit 2. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is met bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 komen te vervallen. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1. Voor zover het beroep gericht is tegen bestreden besluit 1 verklaart de rechtbank dat beroep daarom niet-ontvankelijk.
Beroep tegen bestreden besluit 2
Feiten
5. Eiseres is in het verleden van 2000 tot 2010 werkzaam geweest als medewerker human resource. Zij is in 2006 voor het eerst uitgevallen. In 2010 is eiseres wederom uitgevallen, is het dienstverband beëindigd en heeft zij ziekengeld ontvangen op grond van de Ziektewet. Na einde van de wachttijd ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), waarna ze in de bijstand kwam. Vanuit de bijstand is eiseres weer aan het werk gegaan als uitzendkracht voor 40 uur per week en heeft ze zich op 14 augustus 2017 ziek gemeld. Eiseres heeft op 14 mei 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld onder Inleiding.
Medisch afzakker
6. Eiseres voert aan dat het Uwv van een onjuist dagloon uitgaat omdat er sprake is van een medische afzakker. Ze is al vanaf 2006 dan wel 2010 ziek. Eiseres verwijst hiervoor naar de rapportage van arbeidsdeskundige [A] van 31 oktober 2022.
6.1
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van eiseres de vraag omvat of zij moet worden aangemerkt als medische afzakker en of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een eerdere datum ligt dan 14 augustus 2017.
6.1.1.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene als gevolg van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Om een medische afzakker aan te nemen, is wel vereist dat er een voldoende specifieke medische onderbouwing is. [4]
6.1.2.
Anders dan eiseres stelt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond dat het medisch onderzoek dat aan bestreden 2 ten grondslag ligt, onzorgvuldig is of dat er reden is voor twijfel aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 oktober 2022 is hij erop ingegaan of eiseres een medische afzakker is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat er nauwelijks (medische) informatie is om hierover een uitspraak te kunnen doen. De rechtbank is het eens met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende specifieke medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij na haar eerste uitval in 2006 minder is gaan werken of dat zij haar arbeidsurenomvang heeft teruggebracht zonder zich ziek te melden. Dat eiseres aangeeft dat dit wel blijkt uit de brieven van de huisarts, neuroloog, neurochirurg en revalidatiearts uit de periode 2006-2010, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiseres is na haar eerste uitval in 2006 tot begin 2010 bij haar oude werkgever in dienst gebleven, waarna zij aansluitend twee jaar ziekengeld heeft ontvangen. Op de zitting heeft het Uwv aangegeven dat eiseres na einde wachttijd geen WIA-uitkering heeft aangevraagd, maar wel een WW-uitkering die aan haar is toegekend. Pas in 2020 heeft eiseres voor het eerst een WIA-uitkering aangevraagd nadat zij op 14 augustus 2017 is uitgevallen.
6.1.3.
De rechtbank is het eens met de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres niet kan worden aangemerkt als medische afzakker. Het Uwv is bij het vaststellen van de IVA-uitkering dan ook terecht uitgegaan van 14 augustus 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Dit betekent dat het Uwv ook van het juiste maand- en dagloon is uitgegaan. De grond slaagt niet.
6.2.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige, zoals door eiseres op de zitting is verzocht.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
8. Omdat het bestreden besluit 1 is ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden.
Rechtsbijstand
9. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Ook moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Deskundige
10. Eiseres verzoekt de rechtbank om vergoeding van de kosten voor de inschakeling van de arbeidsdeskundige als deskundige. Zij verzoekt om vergoeding van een totaalbedrag van € 617,10 inclusief btw. De rechtbank vindt het redelijk dat eiseres de deskundige heeft ingeschakeld tijdens de beroepsprocedure. De kosten die daarvoor zijn gemaakt moet het Uwv vergoeden, voor zover die redelijk zijn.
10.1.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten van een deskundige vast aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief van € 142,75 per uur. Uit de factuur blijkt dat de arbeidsdeskundige zes uur heeft verantwoord en een tarief van € 85,- exclusief btw heeft gehanteerd. De rechtbank vindt de door de deskundige gefactureerde uren redelijk. De deskundigenkosten zijn in totaal 6 x € 85,- = € 510,-. Inclusief btw is dit € 617,10.
Totaal
11. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres die het Uwv moet betalen vast op
€ 2.291,10 (€ 1.674,- + € 617,10).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.291,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
3.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1890.