ECLI:NL:RBMNE:2023:4017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
22/5994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om handhaving tegen bijgebouw

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de buiten behandelingstelling van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen een bijgebouw (een garage) op het perceel van vergunninghouder. Eiser woont nabij het perceel en stelt dat hij belanghebbende is vanwege de planologische uitstraling van de garage en de overlast die hij ervaart. Het college heeft het verzoek van eiser buiten behandeling gesteld, omdat hij volgens hen geen belanghebbende is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de afstand van meer dan 200 meter tussen de woning van eiser en het perceel van de garage geen gevolgen van enige betekenis met zich meebrengt voor eisers woon- of leefsituatie. Eiser krijgt geen gelijk en het college heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5994
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats](het college)
(gemachtigde: mr. B.M. Plat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel
: [vergunninghouder], uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen een bijgebouw (een garage) op het perceel van vergunninghouder aan de [adres 1] in [woonplaats] , gemeente [plaats] .
Het college heeft aan vergunninghouder in 2018 (besluit met verzenddatum 13 februari 2018) aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een bijgebouw en het bouwen van een nieuw bijgebouw op het perceel van vergunninghouder.
Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . Op 30 mei 2022 heeft eiser aan het college verzocht om handhavend op te treden tegen de garage die vergunninghouder op het perceel heeft gebouwd.
Het college heeft met de brief van 12 juli 2022 het verzoek buiten behandeling gesteld, omdat eiser geen belanghebbende is. Met het bestreden besluit van 22 november 2022 heeft het college het bezwaar van eiser om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft van het horen van eiser in de bezwaarfase afgezien, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
:eiser en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank zal toelichten hoe zij tot die conclusie is gekomen.
2. Eiser stelt dat hij wel belanghebbende is. In de eerste plaats, omdat hij vlakbij woont. In
de tweede plaats vanwege de planologische uitstraling van de garage. Het hele straatbeeld wordt volgens eiser bepaald door de garage met puntdak, die staat op gronden waarvoor een ‘groen’-bestemming geldt. In de derde plaats ervaart eiser overlast van de garage, omdat er kliko’s staan op de stoep voor de garage en er bijna permanent een volkswagenbus voor is geparkeerd, waardoor mensen met een rollator en eiser en andere vrijwilligers die met rolstoelen wandelen de straat mijden. Eiser vindt het onacceptabel dat het college zelf mag bepalen of burgers belanghebbend zijn. Daarvoor zijn volgens eiser het bestemmingsplan en de welstandsnota leidend.
3. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [2] wordt onder belanghebbende verstaan degene
wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel belanghebbende bij dat besluit is. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon- of leefsituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren zoals afstand tot, zicht op en geluidsgevolgen van de activiteit.
4. Niet in geschil is dat eiser vanuit zijn woning geen zicht heeft op de garage. De afstand
van de woning van eiser tot het perceel waar de garage staat is meer dan 200 meter. Gelet op de afstand van zijn woning tot het perceel is geen sprake van gevolgen van enige betekenis als gevolg van de ruimtelijke uitstraling van de garage. De overlast die eiser ervaart van de kliko’s en de geparkeerde volkswagenbus waardoor hij, als vrijwilliger bij [woonzorgcomplex] , niet langs het perceel kan met mensen in een rolstoel leidt evenmin tot gevolgen van enige betekenis voor eisers woon- of leefsituatie.
5. Dit betekent dat eiser geen belanghebbende is. Het college heeft dan ook terecht het
bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit [4] waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom
het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger
beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb
2.Zie artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169.
4.Als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb