ECLI:NL:RBMNE:2023:4093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
22/5089
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping en weigering van een omgevingsvergunning na volledige heroverweging in bezwaar

In deze zaak heeft eiser op 26 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een toegangspoort en het bouwen van vier bouwwerken op zijn perceel. De omgevingsvergunning werd van rechtswege verleend op 2 juni 2021, maar na twee bezwaarschriften heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op 5 oktober 2021 besloten deze vergunning te herroepen en alsnog te weigeren. Eiser stelde dat hij door een ambtenaar van de gemeente was geïnformeerd dat hij mocht beginnen met bouwen, maar het college betwistte deze uitlatingen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast overwoog de rechtbank dat het college de vergunning had heroverwogen op basis van de ingediende bezwaarschriften en dat de bouwplannen in strijd waren met de goede ruimtelijke ordening. Eiser voerde ook aan dat het college niet bevoegd was om na de beslistermijn te beslissen, maar de rechtbank stelde vast dat het college de aanvraag volledig had heroverwogen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat eiser was gewezen op het risico van het gebruik maken van de vergunning voordat deze onherroepelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5089

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. C.M.E. Jansen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] uit [woonplaats] .

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van
5 oktober 2022 op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de derde-partij en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. Eiser heeft op 26 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een toegangspoort en een erfafscheiding en het bouwen van vier bouwwerken op het perceel bij de woning aan het [adres] in [woonplaats] .
2. Met het besluit van 2 juni 2021 is de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning zijn twee bezwaarschriften ingediend.
3. Met het besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het college besloten het besluit van 2 juni 2021 te herroepen en alsnog de omgevingsvergunning te weigeren.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser voert aan dat hij, voordat hij de van rechtswege verleende omgevingsvergunning ontving, is gebeld door mevrouw [A] van de gemeente. Volgens eiser deed zij de mededeling dat de vergunning van rechtswege is verleend en dat eiser mocht starten met bouwen. Er is volgens eiser niet aan hem medegedeeld dat er nog een bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. Eiser voert aan dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat hij kon bouwen.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het college betwist dat mevrouw [A] deze uitlatingen heeft gedaan. Het is aan degene die een beroep doet op het vertrouwensbeginsel om aannemelijk te maken dat de uitlatingen daadwerkelijk zijn gedaan. Dat heeft eiser niet gedaan. Het is zijn woord tegen het woord van het college. Daar komt bij dat, als deze mededeling toch aan eiser zou zijn gedaan, hij er schriftelijk nog op is gewezen dat er mogelijk nog een bezwaarprocedure zou volgen en dat hij pas van de vergunning gebruik kon maken als de termijn voor het indienen van een bezwaar is verstreken of als besloten is op de bezwaren. In de van rechtswege verleende vergunning van 2 juni 2021 is namelijk het volgende vermeld:
‘‘Deze van rechtswege verleende vergunning wordt gepubliceerd. Hiermee worden belanghebbenden in kennis gesteld van het feit dat aan u van rechtswege een vergunning is verleend en dat zij hiertegen bezwaar kunnen maken. Dit kan binnen zes weken na datum van deze brief. U kunt pas gebruik maken van de vergunning als de termijn voor het indienen van een bezwaar is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. Wij maken u er op attent dat u op eigen risico handelt als u gebruik maakt van de verleende vergunning voordat deze onherroepelijk is.’’
Eiser was er dus op gewezen dat hij nog geen gebruik mocht maken van zijn vergunning. Dat hij toch alvast materialen is gaan kopen en is gaan bouwen, doet hij dan op eigen risico. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
6. Eiser wijst er daarnaast op dat het bevoegd gezag, nadat de van rechtswege verleende vergunning bekend is gemaakt en in werking is getreden, deze alleen kan intrekken indien sprake is van ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. [1] Volgens eiser zijn er geen ernstige nadelige gevolgen voor de leefomgeving en kan de verleende omgevingsvergunning niet worden ingetrokken.
7. De rechtbank overweegt dat het college geen gebruik heeft gemaakt van deze specifieke intrekkingsbevoegdheid. Het college heeft de van rechtswege verleende vergunning naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften volledig heroverwogen. Dit moet het college doen op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [2] Het college heeft gelet daarop de bouwplannen terecht alsnog getoetst aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen weigeringsgronden. Het college heeft daarbij ook beoordeeld of het bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het college was hiertoe niet bereid omdat de bouwplannen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
8. Eiser stelt dat het college na afloop van de beslistermijn van de reguliere procedure alsnog op de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft beslist, terwijl het college daartoe niet bevoegd was. Eiser wijst er ook op dat het enige ontvankelijke bezwaar dat is binnengekomen, was gericht tegen de overkapping naast het pad. Deze overkapping is volgens eiser niet gerealiseerd. Verder is er geen bezwaar ingediend tegen wat wel is gerealiseerd.
9. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt dat het college niet na afloop van de beslistermijn alsnog op de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft beslist. Zoals de rechtbank na rechtsoverweging 7 heeft overwogen heeft het college naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften het besluit volledig heroverwogen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. De rechtbank wijst er daarnaast nog op dat een vergunning van rechtswege inhoudt dat er nog geen inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden van de aanvraag. Als iemand een vergunning van rechtswege krijgt, kan dat dus betekenen dat die persoon een vergunning krijgt, waar hij eigenlijk helemaal geen recht op zou hebben als de aanvraag inhoudelijk beoordeeld zou zijn. In bezwaar kan het dan zo zijn dat de vergunning alsnog geweigerd wordt.
10. Eiser wijst er op dat hij van andere buurtbewoners te horen heeft gekregen dat zij geen problemen hebben met de plannen van eiser. De rechtbank begrijpt dat eiser langs is gegaan en dat is ook goed, maar dat die buren akkoord zijn, zorgt er nog niet voor dat het college de vergunning in stand had moeten laten. Het college moet toetsen aan het bestemmingsplan en het bestemmingsplan staat dit plan niet toe.
11. De noodzaak voor de carport is ook duidelijk, maar ook daarvoor geldt dat dit voor de uiteindelijke beoordeling van de vergunning niet uitmaakt. Het college moet het plan toetsen aan het bestemmingsplan.
12. Eiser doet als laatste nog een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Eiser zegt circa
€ 60.000 aan kosten gemaakt te hebben en dat zijn woning is in waarde verminderd. Dit staat volgens eiser in geen verhouding tot het besluit van het college.
13. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank overweegt dat eiser er in de van rechtswege verleende vergunning op is gewezen dat het besluit nog niet onherroepelijk is. Het college heeft eiser er daarbij op attent gemaakt dat hij op eigen risico handelt als hij gebruik maakt van de verleende vergunning voordat deze onherroepelijk is.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2023 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Artikel 2.33, lid 1, aanhef en onder a, in combinatie met artikel 2.31, lid 1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3035.