ECLI:NL:RBMNE:2023:4099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
22/1965
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.E. Roberts-Hafkamp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. De zaak betreft de intrekking van een beroep dat verzoekster had ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor een Ziektewet-uitkering. Verweerder had in eerdere besluiten het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard en later het bezwaar inhoudelijk ongegrond verklaard. Na wijziging van standpunt door verweerder, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard, trok verzoekster haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten en schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. L.E. Roberts-Hafkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Witte).

Procesverloop

In het besluit van 24 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij vanaf 23 december 2021 geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Verzoekster komt daarom niet in aanmerking voor een Ziektewet-uitkering.
In het besluit van 29 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar buiten de bezwaartermijn was ingediend. Met het besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van verzoekster alsnog inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met het besluit van 26 januari 2023 heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd, het bezwaar gegrond verklaard en besloten dat verzoekster recht heeft op een Ziektewet-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, onder verwijzing naar het formulier proceskosten, en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen verweer voert ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling.
Overwegingen
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige van het door [verzekeringsarts], verzekeringsarts – medisch adviseur, uitgebrachte rapport. Uit de door verzoekster overgelegde factuur van 25 oktober 2022 blijkt dat deze kosten totaal € 1.953,13 inclusief 21% BTW bedragen. Uit de reactie van verweerder begrijpt de rechtbank dat verweerder zich niet verzet tegen een vergoeding van de door eiser gemaakte kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
De rechtbank dient vervolgens te toetsen of, gelet op het Bpb, de door verzoekster gevraagde kostenvergoeding redelijk is. Wat betreft het tarief acht de rechtbank, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), een kostenvergoeding tegen een uurtarief van maximaal € 142,75 (exclusief btw) redelijk. Daarbij dient er afgerond te worden op hele en halve uren. De op de specificatie van de factuur van [adviesbureau] B.V. ([adviesbureau]) genoemde secretariaatskosten van € 150,70 (€ 13,20 +
€ 55,00 + € 82,50) en € 11,98 (€ 5,99 + € 5,99) komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het uurtarief van € 131,40 per uur, dat wordt gehanteerd in de factuur van [adviesbureau], is lager dan het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende tarief van € 142,75 per uur, genoemd in artikel 6 van het Bts.
De rechtbank is van oordeel dat het aantal door de deskundige gedeclareerde uren niet onredelijk voorkomt. De door verweerder te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde verzekeringsarts – medisch adviseur van [adviesbureau] bedragen daarmee: 11 uur x € 131,40 = € 1.445,40.
Op grond van artikel 15 van het Bts wordt het bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Dat is in dit geval een bedrag van in totaal € 303,53. De vergoeding voor de kosten voor het deskundigenonderzoek bedraagt in totaal dus € 1.748,93.
De totale proceskostenveroordeling, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deskundigenkosten, bedraagt alsdan € 3.422,93.
Verzoekster heeft de rechtbank daarnaast verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die eiseres door het onjuiste besluit heeft geleden. De rechtbank ziet het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde ZW-uitkering als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Niet in geschil is dat het in beroep bestreden besluit is gewijzigd en dat alsnog tegemoet is gekomen aan het bezwaar van verzoekster. Hiermee staat vast dat het primaire besluit van 10 april 2017 dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, onrechtmatig was. Verweerder is dan ook gehouden om de door dit besluit veroorzaakte schade te vergoeden. Het gaat hierbij om het vergoeden van de vertragingsschade, verschuldigd wegens het niet tijdig uitbetalen van verzoeksters ZW-uitkering over de periode van 23 december 2021 tot de dag van daadwerkelijke uitbetaling aan verzoekster. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de rechtbank, omwille van een praktische en eenvoudige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Zij wijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2256).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 3.422,93,-.
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over de niet tijdig uitbetaalde ZW-uitkering als hiervoor vermeld.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 mei 2023.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.