ECLI:NL:RBMNE:2023:4100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
22/2880, 22/3017 en 22/5917
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek met betrekking tot horecabedrijf en geluidsoverlast

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek ten aanzien van diverse activiteiten van het horecabedrijf in Rhenen. De rechtbank concludeert dat voor een deel van de activiteiten geen sprake is van overtredingen en voor een deel van de activiteiten is er concreet zicht op legalisatie. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt uit dat het bestuursorgaan bij overtredingen van wettelijke voorschriften in principe handhavend moet optreden, maar dat er onder bijzondere omstandigheden, zoals bij concreet zicht op legalisatie, van handhaving kan worden afgezien. De rechtbank behandelt de verschillende aspecten van het handhavingsverzoek, waaronder geluidsoverlast en vergunningen voor terrassen en andere voorzieningen. De rechtbank oordeelt dat de geluidmetingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de hogere geluidsnormen van toepassing zijn. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft besloten niet handhavend op te treden, omdat er geen overtredingen zijn vastgesteld en er zicht is op legalisatie van de activiteiten. De rechtbank draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2880, UTR 22/3017 en UTR 22/5917
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2023 in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiseres] en [eiser 2] ,uit [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en
de burgemeester van de gemeente Rhenen, de burgemeester,
(gemachtigden: mr. W. Rosendaal en mr. R.I.S. van Haaren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, het college,
(gemachtigden: mr. W. Rosendaal en mr. R.I.S. van Haaren),
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [bedrijf] B.V. uit [woonplaats] , de exploitant van [horecabedrijf] ( [horecabedrijf] )
(gemachtigde: mr. J. van Zinderen).
Inleiding en procesverloop
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek ten aanzien van diverse activiteiten van het horecabedrijf [horecabedrijf] in [woonplaats] .
1.1. De heer [eiser 1] en mevrouw [eiseres] zijn eigenaren van en houden kantoor in de panden aan de [adres] en [adres] in [woonplaats] . De heer [eiser 2] is eigenaar van en woonachtig in het pand aan het [adres] in [woonplaats] .
1.2. Op 18 juni 2021 is door eisers een verzoek om handhaving ingediend. Met de primaire besluiten van 25 november 2021 hebben zowel de burgemeester als het college op het handhavingsverzoek beslist. Het handhavingsverzoek is daarbij deels toegewezen en deels afgewezen.
1.3. Met het bestreden besluit van 10 mei 2022 van de burgemeester is het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Met het bestreden besluit van 10 mei 2022 van het college is het verzoek om handhaving deels toegewezen en deels afgewezen.
1.4. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 van het college is aangegeven dat het college nog geen besluit heeft genomen over handhaving ten aanzien van de geluidsoverlast omdat nog een nieuwe geluidsmeting moet plaatsvinden.
1.5. Tegen de bestreden besluiten van 10 mei 2022 hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6. Met het besluit van 6 december 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen voor zover dit ziet op de geluidsoverlast. Eisers hebben op 14 december 2022 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift van eisers op grond van artikel 7:1, eerst lid, onder a en of artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar de rechtbank en verzocht deze zaak gezamenlijk te behandelen met de zaken met het zaalnummers UTR 22/2880 en UTR 22/3017.
1.7. De rechtbank heeft de beroepen op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van de burgemeester en het college, een deskundige van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU), de derde-belanghebbende en de gemachtigde van derde-belanghebbende.
Beoordelingskader
Toetsingskader handhaving algemeen
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. [1] Concreet zicht op legalisatie is een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien. Voorafgaand aan het nemen van een handhavingsbesluit moet daarom door het bestuursorgaan worden onderzocht of het illegale handelen of de illegale activiteiten gelegaliseerd kunnen worden.
Concreet zicht op legalisatie
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft het verlenen van een vergunning voor het illegale handelen tot gevolg dat er geen overtreding meer is. Daarbij is niet van belang of de vergunning in rechte onaantastbaar is of niet. [2] Voor de beantwoording van de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat is het moment van de beslissing op bezwaar bepalend. [3]
4. Het bestuursorgaan moet de vraag of legalisering mogelijk is zelfstandig beantwoorden, ook als nog geen concrete daarop gerichte aanvraag is ingediend. Als een overtreder bereid is een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen" in te dienen, kan worden afgezien van handhaving. [4]
5. Als voor de legalisatie een omgevingsvergunning nodig is om in afwijking van een bestemmingsplan te bouwen en of gronden te gebruiken [5] , is voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie ten minste vereist dat een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning is ingediend. [6]
Beoordeling door de rechtbank
6. Het handhavingsverzoek gaat gedeeltelijk over onderwerpen die vallen onder de besluitvormingsbevoegdheid van de burgemeester en gedeeltelijk over onderwerpen die vallen onder de besluitvormingsbevoegdheid van het college.
7. De zaken met zaaknummers UTR 22/3017 en UTR 22/5917 gaan over de onderwerpen waarover het college bevoegd is een besluit te nemen.
8. De zaak met zaaknummer UTR 22/2880 gaat over de onderwerpen waarover de burgemeester bevoegd is een besluit te nemen.
9. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst de onderwerpen die vallen onder de besluitvormingsbevoegdheid van het college (zaaknummers UTR 22/3017 en
UTR 22/5917). Daarna zal de rechtbank de onderwerpen beoordelen die vallen onder de besluitvormingsbevoegdheid van de burgemeester (zaaknummer UTR 22/2880).

De zaken UTR 22/3017 en UTR 22/5917 – besluitvormingsbevoegdheid college

Omvang van het geding
10. De rechtbank stelt vast dat de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 van het college geen inhoudelijk besluit bevat op het handhavingsverzoek over de geluidsoverlast. Ten aanzien van dit onderdeel is de beslissing op bezwaar niet volledig. Met de aanvullende beslissing op bezwaar van 6 december 2022 heeft het college de eerdere beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 gecompleteerd. In zoverre kwalificeert de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 als een besluit in de zin van artikel 6:19 Awb. Eisers hoefden hierdoor geen (aanvullend) bezwaarschrift of beroepschrift in te dienen. De rechtbank heeft echter wel administratief een nieuw dossier met zaaknummer UTR 22/5917 aangemaakt, terwijl dit niet hoefde. De rechtbank zal daarom het betaalde griffierecht in de zaak met zaaknummer UTR 22/5917 terugstorten.
11. Het bezwaar/beroep tegen het aanvullende besluit van het college van 6 december 2022 zal als onderdeel van de zaak met kenmerk UTR 22/3017 worden behandeld en de zaak met kenmerk UTR 22/5917 wordt door de rechtbank als vervallen verklaard.

Geluidsoverlast

12. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat zij de meeste hinder ondervinden van de geluidsoverlast die zij ervaren door de activiteiten van [horecabedrijf] . Dit aspect komt ook in verschillende onderdelen in het onderhavige geschil aan de orde. De rechtbank ziet daarom aanleiding om eerst een oordeel te geven over dit onderdeel van het geschil. De rechtbank beoordeelt in dit verband of sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend moet optreden. Hierover verschillen partijen van mening.
Het college heeft het verzoek om handhaving voor de geluidsoverlast afgewezen met het besluit van 6 december 2020. Ter onderbouwing van dit besluit heeft het college op 1 september 2022 een geluidsonderzoek laten uitvoeren door ODRU. De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in het rapport van
16 september 2022. Uitgaande van de verhoogde geluidsnorm heeft het college vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding.
Welke geluidsnorm is van toepassing?
13. Eisers bestrijden dat het overgangsrecht ten aanzien van de toegestane geluidswaarden van toepassing is. Dit overgangsrecht houdt in dat [horecabedrijf] recht heeft op een hogere geluidsnorm van 5 dB(A) dan de standaardnorm. Volgens eisers is de standaardgeluidsnorm uit tabel 2.17a bij artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Eisers hebben op de zitting hun beroepsgrond nader toegelicht en duidelijk is geworden dat zij vinden dat ten onrechte niet door het college is nagegaan of er afwijkende milieuvergunningen zijn verleend, die de toegestane geluidswaarden kunnen beperken, en of de inrichting in de tussentijd is gewijzigd.
14. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank legt dit uit.
15. In het rapport van ODRU van 16 september 2022 is toegelicht waarom volgens ODRU het overgangsrecht uit artikel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Volgens ODRU heeft de inrichting nog steeds recht op 5 dB(A) hogere geluidsnorm dan de standaardnorm uit tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer omdat sinds december 1992 tot heden onafgebroken sprake is geweest van een horeca-inrichting.
Op de zitting heeft de deskundige van ODRU toegelicht op welke manier het onderzoek is uitgevoerd. Duidelijk is geworden dat door ODRU is onderzocht welke vergunningen zijn verleend, of er wijzigingen in de horeca-activiteiten of onderbrekingen in de bedrijfsvoering hebben plaatsgevonden en of sprake is geweest van wijzigingen van de inrichting. Eisers hebben niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waarom de conclusies van ODRU onjuist zouden zijn. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om aan de uitkomst van het onderzoek van ODRU te twijfelen.
16. De feitelijke veranderingen aan het horecapand en het perceel maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat het overgangsrecht is komen te vervallen. De aard en de werking van de inrichting is namelijk niet in zodanige mate gewijzigd dat geen sprake meer is van dezelfde inrichting. De rechtbank acht daarbij van betekenis dat op deze locatie sinds 1952 een horecabedrijf is gevestigd en sindsdien op deze locatie een horecabedrijf in bedrijf is geweest. De feitelijke veranderingen aan het gebouw en het perceel doen hier niet aan af.
16. Het voorgaande betekent dat het overgangsrecht van artikel 2.17a in combinatie met tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. De toepassing van het overgangsrecht zorgt voor een verhoging van de standaardgeluidsnorm met 5 dB(A). Dit betekent dat de rechtbank voor de vraag of sprake is van een overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden, aansluit bij de verhoogde geluidsnorm uit het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 2.17a in combinatie met tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Is het geluidsonderzoek zorgvuldig geweest?
18. Eisers voeren aan dat het geluidsonderzoek onzorgvuldig is. Volgens eisers is de meting verricht bij een niet-representatieve bedrijfsvoering, waarbij de datum van
1 september 2022 geen representatief beeld geeft en ten onrechte niet is gemeten na
23:00 uur in de avond. De uitkomsten van het geluidsonderzoek in het rapport van ODRU van 16 september 2022 dienen volgens eisers daarom te worden geëxtrapoleerd naar een volledige bezetting van het terras omdat het terras ten tijde van de geluidsmeting niet volledig bezet was. Volgens eisers zijn ook twee eerdere rapporten van ODRU van 13 en 21 augustus 2021 ten onrechte buiten beschouwing gelaten, terwijl hieruit volgens eisers een overschrijding van de geluidsnormen blijkt.
19. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het geluidsonderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De rechtbank licht dit hierna toe.
20. De rechtbank overweegt dat uit vast rechtspraak van de ABRvS volgt dat er ten tijde van een geluidsmeting sprake moet zijn van een representatief beeld en dat het daarbij niet gaat om een representatieve bedrijfsvoering. [7] Een representatief beeld is daardoor niet hetzelfde als een maximale invulling van de bedrijfsvoering.
21. De rechtbank acht van belang dat de datum van 1 september 2022 waarop de geluidsmeting heeft plaatsgevonden, is vastgesteld in overleg met eisers. Op deze datum in de zomer was het terras in gebruik en waren daadwerkelijk gasten op het terras aanwezig. Dat er op 1 september 2022 niet na 23:00 uur is gemeten, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. In het rapport van de ODRU van 16 september 2022 is vermeld dat er om 21:39 uur nog twee gasten op het zijterras aanwezig waren. Hierdoor bestond er geen aanleiding om na 23:00 uur een geluidsmeting te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden sprake van een representatief beeld en een toereikende controlemethode. De rechtbank is het daarom niet met eisers eens dat de meetresultaten geëxtrapoleerd moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Ook vindt de rechtbank dat het college de twee eerdere geluidsrapporten van ODRU van 13 en 21 augustus 2021 terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Dit omdat er ten tijde van de metingen op 13 en 21 augustus 2021 een stretchtent aanwezig was, die later is verwijderd. Hierdoor was de feitelijke situatie op 13 en 21 augustus 2021 niet dezelfde als de situatie ten tijde van het besluit van 10 mei 2022.
Is sprake van een overtreding?
23. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, uitgaande van de hogere geluidsnorm en de uitkomst van de geluidsmeting op 1 september 2022. Het college heeft terecht vastgesteld dat er daardoor geen bevoegdheid tot handhaving bestond. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een belangenafweging.
24. In het kader van dit handhavingsverzoek kan de rechtbank dus niet toekomen aan een belangenafweging. Een dergelijke weging van belangen, waar eisers om vragen, kan wel aan de orde komen in het kader van verlening van een omgevingsvergunning of exploitatievergunning, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. De rechtbank overweegt dat ook de toetsing aan de norm van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet speelt in het kader van handhaving van bestaande geluidsnormen.
25. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de op 1 september 2022 verrichte geluidsmeting een momentopname is. Dit kan betekenen dat als op een ander moment een geluidsmeting plaatsvindt, wel een overschrijding van de geluidsnormen kan worden gemeten. In dat geval zou wel sprake kunnen zijn van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden.
26. Eisers hebben ook nog aangevoerd dat het college de klachten van eisers over de geluidsoverlast probeert te bagatelliseren. Zij hebben het gevoel dat het college hen niet serieus neemt omdat het college niets met hun klachten heeft gedaan. Zij wijzen erop dat het college niet met hen in gesprek is gegaan maar alleen met de exploitant van [horecabedrijf] . De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat het college heeft gedaan wat zij moet doen in een zaak als deze. Het college moet beoordelen of sprake is van een overtreding en indien sprake is van een overtreding, onderzoeken of die kan worden gelegaliseerd. Daarbij is niet de eerste stap om in contact te treden met degene die heeft verzocht om handhaving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zorgvuldig gereageerd op de klachten van eisers en zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat het college vooringenomen is.
Het realiseren van een terras in de bestemming ‘‘groen’’ zonder omgevingsvergunning
27. Eisers voeren aan dat terrassen zijn gerealiseerd in strijd met de bestemming ‘‘groen’’ zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Volgens eisers gaat het hierbij om zowel het voor- als het zijterras. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij vergunningverlening niet waarschijnlijk achten vanwege een overschrijding van de kadastrale grens.
28. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is vermeld dat er inmiddels een omgevingsvergunning voor het terras is aangevraagd, voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Volgens het college is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft in de beroepsprocedure een kennisgeving van een aanvraag overgelegd. De aanvraag ziet blijkens deze kennisgeving op een omgevingsvergunning voor het wijzigingen van een groenstrook naar horeca. Daarna is blijkens de publicatie in het Gemeenteblad van 4 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van gebruik van een groenstrook naar horeca. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er concreet zicht was op legalisatie en dat van handhaving kon worden afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van terrasschermen zonder omgevingsvergunning
29. Eisers voeren ook aan dat terrasschermen zijn geplaatst zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning.
30. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is door het college aangegeven dat een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van terrasschermen. Ook is door het college aangegeven dat hij bereid is om de vereiste omgevingsvergunning te verlenen. Volgens het college is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft in de beroepsprocedure een kennisgeving van een aanvraag overgelegd. De aanvraag ziet blijkens deze kennisgeving op een omgevingsvergunning voor het plaatsen van terrasschermen en een overkapping. Hierna is blijkens de publicatie in het Gemeenteblad van 4 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het plaatsen van terrasschermen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er concreet zich was op legalisatie en dat van handhaving kon worden afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van afvalcontainers zonder omgevingsvergunning
31. Eisers voeren aan dat afvalcontainers zijn geplaatst zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. De strook waarin de afvalcontainers zijn geplaatst heeft de enkelbestemming ‘‘groen’’ en de dubbelbestemmingen ‘‘waarde – beschermd stadsgezicht’’ en ‘‘waarde – archeologie’’.
32. Het college heeft onderzocht of de situatie mogelijk te legaliseren is. Hiervoor is noodzakelijk dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en wordt verleend. Het college heeft aangegeven niet onwelwillend tegenover vergunningverlening te staan. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is door het college echter aangegeven dat het verzoek om handhaving op dit onderdeel wordt toegewezen omdat geen aanvraag om een omgevingsvergunning ten tijde van de beslissing op bezwaar is ontvangen. Hierna heeft het college op 10 mei 2022 aan [horecabedrijf] een last onder dwangsom opgelegd ter beëindiging van deze overtreding. Daarmee is in de beslissing op bezwaar tegemoetgekomen aan het handhavingsverzoek van eisers. Zij hebben daarmee geen procesbelang meer bij een beoordeling van dit onderdeel. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat na de beslissing op bezwaar op 23 juni 2022 een aanvraag is ingediend waarmee een lopende aanvraag is uitgebreid voor het plaatsen van de afvalcontainers. Door het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van de afvalcontainers is inmiddels concreet zicht op legalisatie ontstaan. Gelet hierop heeft het college, na de beslissing op bezwaar, alsnog in redelijkheid van handhaving kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van fietsenrekken in de bestemming ‘‘groen’’ zonder omgevingsvergunning
33. Eisers voeren aan dat de geplaatste fietsenrekken in strijd zijn met de bouw- en gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. Volgens eisers is er geen sprake van vergunningsvrij straatmeubilair. Eisers menen dat slechts sprake is van straatmeubilair als de fietsenrekken zijn geplaatst op publieke gronden ten behoeve van een publieke dienst. Volgens eisers is dit niet het geval omdat de fietsenrekken worden gebruikt door de bezoekers van [horecabedrijf] .
34. Volgens het college kunnen de fietsenrekken worden aangemerkt als vergunningvrij straatmeubilair in de zin van artikel 2, achttiende lid, onder g van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat voor het plaatsen van de fietsenrekken geen vergunning nodig is. De rechtbank is van oordeel dat het college een correcte uitleg aan deze bepaling geeft. Deze bepaling houdt niet in dat er alleen sprake kan zijn van straatmeubilair als het is geplaatst op publieke gronden ten behoeve van een publieke dienst. Een dergelijke beperking bevat het artikel niet. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van vergunningvrije bouwwerken en is er geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden door het college. Het college heeft dan ook terecht besloten niet handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
De aanleg en het gebruik van een toegangspad zonder omgevingsvergunning
35. Eisers voeren aan dat er een toegangspad naar [horecabedrijf] is aangelegd en dat dit wordt gebruikt zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning.
36. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 en in het verweerschrift van 30 december 2022 heeft het college het standpunt ingenomen dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie waardoor hij van handhavend optreden kon afzien. [horecabedrijf] had ten tijde van de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening door het wijzigen van de bestemming ‘‘groen’’ naar de bestemming ‘‘horeca’’. Volgens het college was ook een aanlegvergunning vereist op grond van artikel 27.4, onder a, sub 1 van het geldende bestemmingsplan. In deze aanvraag werd ook voorzien in een aanvraag aanlegvergunning en dus was sprake van het legaliseren van het aangelegde toegangspad naar [horecabedrijf] .
37. Op de zitting heeft het college zijn standpunt echter gewijzigd en aangegeven dat er geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. Volgens het college is op grond van artikel 27, lid 3, onder c van het geldende bestemmingsplan geen aanlegvergunning vereist. Ook past het gebruik van een toegangspad volgens het college binnen de bestemming ‘‘groen’’. Het college heeft daarbij gewezen op de voorbeelden van een stoep en een uitrit die ook onder de bestemming ‘‘groen’’ vallen. Op grond hiervan is er geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden door het college.
38. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht besloten om niet handhavend op te treden. Het college heeft echter de motivering van de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 ter zitting gewijzigd, van het standpunt dat er wegens zicht op legalisering niet hoefde te worden opgetreden naar het standpunt dat er helemaal geen sprake was van een overtreding. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen sprake was van een overtreding, omdat het bestaande bestemmingsplan het gebruik toelaat. Doordat verweerder heeft aangegeven dat de motivering van de beslissing op bezwaar onjuist was, kleeft er in zoverre een gebrek aan de motivering van de beslissing op het bezwaar van 10 mei 2022.
38. Hierdoor berust de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 op een ondeugdelijke motivering, zodat het in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vindt dat het college in beroep alsnog een afdoende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De uitkomst van de beslissing (er is geen aanleiding voor handhavend optreden) verandert ook niet. Daarom wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd omdat aannemelijk is dat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Eisers hebben hierdoor wel recht op vergoeding van het griffierecht.
Verkeersovertredingen
40. Volgens eisers worden de verkeersregels in de buurt van [horecabedrijf] vaak overtreden. Er is sprake van langdurig parkeren met gevaarlijke verkeerssituaties tot gevolg. Eisers stellen dat zij met toezichthouders meerdere keren hebben geconstateerd dat verkeersregels zijn overtreden. Eisers zijn het er niet mee eens dat hiertegen geen actie wordt ondernomen of een structurele oplossing wordt geboden.
41. De rechtbank is het met het college eens dat niet is gebleken van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank legt dit uit.
42. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is vermeld dat een toename van onveilige situaties het college niet is gebleken. Het college heeft hierbij ook aangegeven dat foutparkeerders regelmatig worden beboet door de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). Volgens het college blijkt uit de rapportages van de boa’s niet van een toename van overtredingen. Het college heeft in het verweerschrift verder nog toegelicht dat actie wordt ondernomen op het moment dat er situaties ontstaan die tot gevaarzetting leiden. Indien verkeersonveilige situaties ontstaan of wanneer foutparkeren wordt geconstateerd, treden de boa’s hiertegen handhavend op.
43. Eisers stellen dat veelvuldig overtredingen plaatsvinden waar niet handhavend tegen wordt opgetreden. Dit onderbouwen eisers echter niet met concrete informatie. De foto’s die eisers in bezwaar hebben overgelegd bieden geen concrete aanwijzingen voor een overtreding. De rechtbank kan hierdoor geen concrete overtreding vaststellen waartegen het college handhavend kan optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
44. Het college is terecht tot de conclusie gekomen dat hij niet handhavend hoefde op te treden, omdat voor een deel van de activiteiten geen sprake is van overtredingen en voor een deel van de activiteiten sprake is van concreet zicht op legalisatie. De beroepen zijn daarom ongegrond. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverwegingen 38 en 39 ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,-- moet vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

De zaak UTR 22/2880 – besluitvormingsbevoegdheid burgemeester

Het exploiteren van een horecaonderneming zonder de daartoe vereiste vergunningen
45. De burgermeester heeft aangegeven dat [horecabedrijf] ten tijde van het handhavingsverzoek geen geldende alcoholwet- en exploitatievergunning heeft. Dit komt doordat de rechtsvorm van de onderneming van [horecabedrijf] was gewijzigd en de exploitatie ondertussen werd voortgezet. Dit betekent dat deze vergunningen opnieuw aangevraagd hadden moeten worden. Volgens de burgermeester bestaat er concreet zicht op legalisatie omdat de vereiste vergunningen inmiddels zijn aangevraagd.
46. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie een volledige aanvraag op het moment van de beslissing op bezwaar voldoende is. Eisers voeren aan dat deze vergunningen niet verleend kunnen worden omdat er vanwege de geluidsoverlast geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Eisers verwijzen naar de berekeningen bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de terrasdelen.
47. De rechtbank overweegt dat op het moment dat een aanvraag is ingediend en een vergunning is verleend, er tijdens de bezwaarprocedure bezwaren naar voren kunnen worden gebracht. Die bezwaren worden in het kader van de vergunningverleningsprocedure beoordeeld. De rechtbank beoordeelt in de thans voorliggende zaak over handhaving alleen of er op het moment van de beslissing op bezwaar sprake is van concreet zicht op legalisatie. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van concreet zicht op legalisatie als een aanvraag is ingediend die aan de voorwaarden van een aanvraag voldoet. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. Daarnaast is door de burgemeester in het verweerschrift aangegeven dat er bereidheid is om de aangevraagde alcoholwet- en exploitatievergunning te verlenen. Ook gelet hierop bestaat er concreet zicht op legalisatie. [8] Uit rechtspraak blijkt dat, indien op voorhand duidelijk is dat de dat de alcoholwet- en exploitatievergunning geen rechtskracht zullen verkrijgen, het concreet zicht op legalisering alsnog kan ontbreken. Dat is hier niet aan de orde nu niet evident is dat de vergunningen geen stand zullen houden. [9] De rechtbank stelt vast dat de burgemeester terecht heeft besloten dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie en dat er geen reden is om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Het exploiteren van een terras zonder de daartoe vereiste vergunning
48. Eisers voeren aan dat er geen terrasvergunning is voor het voorterras en dat de inmiddels ingediende terrasvergunningaanvraag geen betrekking heeft op het voorterras. De burgermeester heeft in het verweerschrift aangegeven dat [horecabedrijf] een vergunning heeft aangevraagd voor de exploitatie van het terras, en dat die aanvraag mede ziet op de exploitatie van het voorterras. De rechtbank stelt vast dat uit de bij de aanvraag ingediende tekeningen blijkt dat de terrasvergunningaanvraag mede ziet op het voorterras.
49. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van concreet zicht op legalisatie als een aanvraag is ingediend die aan de voorwaarden van een aanvraag voldoet. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is. De burgemeester mocht daardoor afzien van handhavend optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Het overtreden van sluitingstijden in de exploitatievergunning
50. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat sprake is van een overtreding van de in de exploitatievergunning opgenomen sluitingstijden. Volgens de exploitatievergunning moet het terras om 23:00 uur gesloten zijn.
51. De burgermeester heeft in het verweerschrift aangegeven dat een nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd. De rechtbank overweegt dat dit volgens vaste rechtspraak voldoende is om de geconstateerde overtreding van de openingstijden te legaliseren.
52. Eisers bestrijden dat sprake is van concreet zicht op legalisatie omdat in de aanvraag geen expliciet verzoek tot verruiming van de openingstijden is opgenomen. De burgermeester heeft in reactie hierop aangegeven dat aansluiting zal worden gezocht bij de beleidsregels van de gemeente [woonplaats] , ‘‘Nadere regels terrassen [woonplaats] 2018’’ (de beleidsregels). De beleidsregels gelden voor alle terrassen in de gemeente [woonplaats] . Volgens de burgermeester is het redelijkerwijs aan te nemen dat de exploitatievergunningaanvraag ziet op de maximale verruiming van de openingstijden tot 24:00 uur zoals dit ook is toegestaan in de beleidsregels.
53. Volgens eisers is dit beleid niet van toepassing is, omdat de beleidsregels alleen zien op terrassen in de publieke ruimte en op openbare gronden. Tijdens de zitting is echter toegelicht en duidelijk geworden dat de beleidsregels van toepassing zijn op alle terrassen en dat de vergunningplicht geldt voor terrassen die in de openbare ruimte liggen.
54. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van concreet zicht op legalisatie omdat er ten tijde van de beslissing op bezwaar een volledige aanvraag voor een exploitatievergunning is ingediend. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat een exploitatievergunning met een verruiming van de openingstijden tot 24:00 uur zal worden verleend, gelet op de beleidsregels. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat de eventuele bezwaren tegen de verlening van de exploitatievergunning naar voren kunnen worden gebracht in de vergunningsverleningsprocedure van de exploitatievergunning. Onder deze omstandigheden slaagt de beroepsgrond niet.
Het afspelen van gemechaniseerde muziek op het terras zonder omgevingsvergunning
55. Eisers menen dat het niet is toegestaan dat op het terras mechanische muziek wordt afgespeeld en dat de aanwezige geluidsboxen daarom verwijderd moeten worden. Volgens eisers is verwijdering van de geluidsboxen de meest effectieve manier omdat handhaving van het niet mogen afspelen van mechanische muziek lastig is.
56. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat het op grond van de exploitatievergunning niet is toegestaan om mechanische muziek af te spelen. Ten aanzien van de aanwezigheid van de geluidsboxen heeft de burgermeester in het verweerschrift toegelicht dat tegen de aanwezigheid van de boxen niet kan worden opgetreden, omdat de exploitatievergunning daarvoor geen grondslag bevat.. Ook wijst de burgermeester op artikel 4:3 van de ‘‘Algemene plaatselijke verordening gemeente [woonplaats] ’’. Op grond van dit artikel is het een inrichting toegestaan om maximaal twaalf dagen of dagdelen per kalenderkaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, 2.20 en 4.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn. In die situatie is het gebruik van de geluidboxen wel toegestaan.
57. De rechtbank overweegt dat er geen verbod geldt op het aanwezig hebben van geluidsboxen. De aanwezigheid van de geluidsboxen boven het terras kwalificeert daarom niet als een overtreding, mede gelet op de twaalf dagen of dagdelen waarop festiviteiten mogen plaatsvinden waarbij de hierboven genoemde geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn. De burgemeester heeft dan ook terecht geen grond gezien om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
58. De burgemeester is terecht tot de conclusie gekomen dat hij niet handhavend hoefde op te treden, omdat voor een deel van de activiteiten sprake is van concreet zicht op legalisatie en voor een deel van de activiteiten geen sprake is van een overtreding. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
In het beroep met zaaknummer UTR 22/3017
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eisers te vergoeden.
In het beroep met zaaknummer UTR 22/2880
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 juni 2023. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1188.
2.Uitspraak van de ABRvS van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1189.
3.Uitspraak van de ABRvS van 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2523.
4.Uitspraak van de ABRvS van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1350.
5.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6.Uitspraak van de ABRvS van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3723 en uitspraak van de ABRvS van 29 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:297.
7.Uitspraak van de ABRvS van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:20223140.
8.Uitspraak van de ABRvS van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:177.
9.Uitspraak van de ABRvS van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:177.