ECLI:NL:RBMNE:2023:4293

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
560091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bekendmaking van de naam van de biologische vader in een kort geding tussen zoon en moeder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2023, vorderde de eiser, een zoon, dat zijn moeder de naam van zijn biologische vader bekend zou maken. De eiser baseerde zijn vordering op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op informatie over de biologische afstamming waarborgt. De moeder had voorafgaand aan de zitting al twee mogelijke namen van de biologische vader gegeven, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de moeder voldoende had voldaan aan de vordering door de namen van de mogelijke vaders te geven, en dat er onvoldoende bewijs was dat zij nog een andere naam verzwijgt. De voorzieningenrechter benadrukte dat het recht van het kind om te weten wie zijn biologische vader is, prevaleert boven het recht van de moeder om deze informatie te verbergen, maar in dit geval was er geen verdere informatie beschikbaar. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/560091 / KG ZA 23-410
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.E. de Geus in Den Haag
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.L.M. Louwen in Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot een met 4;
- de namens [gedaagde] overgelegde productie.
1.2.
Op 4 augustus 2023 is de zaak mondeling behandeld. Hierbij waren de heer [eiser] en mr. De Geus aanwezig. Namens mevrouw [gedaagde] was mr. Louwen aanwezig. Op de zitting zijn ook twee journalisten verschenen.
1.3.
Mr. Louwen heeft gevraagd om de zaak achter gesloten deuren te behandelen omdat de zaak een familierechtelijk karakter heeft. Mr. De Geus heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een openbare zitting en [eiser] heeft meegedeeld juist voorstander te zijn dat de zaak openbaar wordt behandeld. Na onderbreking van de zitting heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat de zitting openbaar blijft. Het uitgangspunt is namelijk dat zittingen openbaar zijn. In artikel 27 lid 1 sub c Rv staat dat de behandeling van een zaak met gesloten deuren kan worden bevolen als het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eist. Uit de literatuur blijkt dat dit bij natuurlijke personen gaat om medische gegevens, gegevens over de seksuele geaardheid en financiële gegevens. Dat is hier niet aan de orde. In artikel 803 Rv staat dat familierechtelijke zaken met gesloten deuren worden behandeld. Hoewel partijen een familierelatie hebben, heeft de vordering in deze zaak geen familierechtelijke grondslag. Artikel 803 Rv is daarom niet van toepassing. Het komt daarom aan op een belangenafweging. [eiser] wil graag dat de zaak openbaar wordt behandeld. Namens [gedaagde] is hiertegen bezwaar gemaakt omdat het gaat om een familiekwestie. Dat bezwaar is voorstelbaar, maar zij is niet op de zitting aanwezig. Het belang van [gedaagde] is daarom niet zwaar genoeg.
1.4.
De zaak is in het openbaar behandeld. Daarna is er bepaald dat op 18 augustus 2023 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] is op [1963] geboren. Zijn moeder is [gedaagde] . [gedaagde] is op [1965] getrouwd met de heer [A] (hierna: [A] ). [A] heeft op [1965] [eiser] erkend als zijn kind. Toen [eiser] tien jaar oud was, is hem verteld dat [A] niet zijn biologische vader is. Op achttienjarige leeftijd heeft [eiser] van [gedaagde] te horen gekregen dat [B] (hierna: [B] ) zijn biologische vader is.
2.2.
In 2002 heeft DNA-onderzoek uitgesloten dat [B] de biologische vader van [eiser] is.
2.3.
Op aandringen van [eiser] heeft [gedaagde] een andere naam gegeven van de mogelijk biologische vader van [eiser] . Dat zou gaan om [C] (hierna: [C] ), geboren in de periode 1913 tot 1915 en afkomstig uit [woonplaats] .
2.4.
[eiser] heeft in 2004 via het tv-programma [tv-programma] geprobeerd [C] te vinden, maar dat heeft niets opgeleverd. In 2015 heeft [eiser] contact gezocht met het CBG Centrum voor familiegeschiedenis met de vraag of [C] in de registers voorkomt. In 2016 heeft het CBG aan [eiser] laten weten dat dit niet het geval is.
2.5.
[eiser] heeft diverse keren geprobeerd met [gedaagde] in gesprek te gaan om te weten te komen wie zijn biologische vader is, maar haar reactie was dat dit privé-informatie is. [eiser] vermoedt daarom dat [gedaagde] nog een andere naam heeft van een mogelijke biologische vader, maar dat zij die niet wil geven.
2.6.
Inmiddels hebben partijen al enkele jaren geen contact meer met elkaar. [eiser] weet dat de geestelijke gezondheid van zijn moeder nog in orde is, maar dat haar lichamelijke gezondheid achteruit gaat. Daarom wil [eiser] dat zijn moeder de naam van zijn biologische vader aan hem bekendmaakt. Hij vordert daarom in dit kort geding dat [gedaagde] wordt veroordeeld de naam van de verwekker van [eiser] aan hem bekend te maken of beschikbaar te stellen, op straffe van een dwangsom, en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.7.
[gedaagde] voert verweer. Zij heeft voorafgaand aan de zitting bij een notaris een verklaring onder ede afgelegd. Hierin staat – kort gezegd – dat óf [B] óf [C] de biologische vader van [eiser] is. Zij stelt zich op het standpunt dat zij door het afleggen van deze verklaring bij de notaris al heeft voldaan aan de vordering en dat de vordering daarom moet worden afgewezen. Verder vraagt zij om vanwege de familieband tussen partijen de proceskosten te compenseren.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Conclusie
3.1.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af en zal dat hierna uitleggen.
Spoedeisendheid
3.2.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen. [gedaagde] heeft dit ook niet weersproken.
Toetsingskader
3.3.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 8 EVRM en zijn recht om te weten van wie hij biologisch afstamt. Volgens vaste (Europese) rechtspraak is het recht op informatie over de biologische afstamming een fundamenteel recht dat wordt beschermd door internationale mensenrechtenverdragen, onder meer door artikel 8 EVRM, als onderdeel van het recht op bescherming van het privé- en familieleven. De mogelijkheid om informatie te verkrijgen over de eigen afstamming wordt van wezenlijk belang geacht voor het vormen en ontwikkelen van een eigen identiteit en persoonlijkheid. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het recht om te weten van welke ouders men afstamt niet absoluut is. Het moet wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer deze in het gegeven geval zwaarder wegen. Dat is dus een belangenafweging. Wat betreft de onderlinge rangorde tussen het recht van een meerderjarig natuurlijk kind om te weten door wie het is verwekt, en het (in het recht op respect voor haar privéleven besloten) recht van de moeder om dat ook tegenover haar kind verborgen te houden, moet worden geoordeeld dat het recht van het kind prevaleert. Behalve door het vitaal belang van dit recht voor het kind wordt deze voorrang daardoor gewettigd dat de natuurlijke moeder in de regel mede verantwoordelijkheid draagt voor het bestaan van dat kind. [1]
Beoordeling
3.4.
[gedaagde] is op grond van artikel 8 EVRM in beginsel verplicht om [eiser] de naam van zijn biologische vader te geven. [gedaagde] heeft ook erkend dat haar zoon recht heeft op deze informatie. Zij heeft voorafgaand aan de zitting een proces-verbaal overgelegd met daarin haar bij een notaris onder ede afgelegde verklaring van 31 juli 2023. In die verklaring staat dat zij in de periode dat [eiser] is verwekt met geen andere personen geslachtsgemeenschap heeft gehad dan met [B] en [C] en dat het haar onbekend is wie de biologische vader van [eiser] is. Met deze verklaring geeft [gedaagde] gehoor aan de vordering van [eiser] . Zij geeft namelijk twee namen van mannen die de mogelijke vader van [eiser] zijn. Uit DNA-onderzoek is echter gebleken dat [B] niet de vader van [eiser] kan zijn. Dat betekent dat de man die [gedaagde] kent als [C] de mogelijke biologische vader van [eiser] is. [eiser] heeft al onderzoek naar [C] gedaan met de summiere informatie die hij tot zijn beschikking heeft, maar dat heeft tot nu toe niets opgeleverd. [eiser] denkt dat [gedaagde] een naam verzwijgt. De voorzieningenrechter ziet echter onvoldoende aanwijzingen om aan de juistheid van de verklaring onder ede van [gedaagde] te twijfelen en te vermoeden dat er nog een andere naam van een mogelijke verwekker bij [gedaagde] bekend is. Verder is het ook niet vreemd dat [gedaagde] niet meer informatie heeft over [C] dan zijn geboortejaar en zijn woonplaats destijds. [gedaagde] ging er altijd vanuit dat [B] de biologische vader van [eiser] was. Pas na bijna 40 jaar bleek dat niet het geval te zijn. Op dat moment moest zij weer nadenken over [C] . Het is begrijpelijk dat zij zich geen verdere (gedetailleerde) informatie meer over hem kan herinneren.
Concluderend
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] al heeft voldaan aan de vordering. Zij heeft twee namen gegeven waarbij van [B] zeker is dat hij de vader niet is. Wat betreft [C] is er te weinig informatie om te weten om welke persoon dit precies gaat. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit een onbevredigende uitkomst is voor [eiser] . Maar gelet op het voorgaande kan de vordering niet worden toegewezen.
Proceskosten
3.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.
5148

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1337 (Valkenhorst), r.o. 3.4.3.