ECLI:NL:RBMNE:2023:4342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR_22_5836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen handhavingsverzoek inzake vergunningsplichtige schuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De eiser, die op minder dan 100 meter afstand van een nieuw gebouwde schuur woont, heeft een handhavingsverzoek ingediend omdat hij meent dat de schuur niet voldoet aan de eisen voor vergunningsvrij bouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gevolgen van de schuur voor zijn woon- en leefsituatie te gering zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het zicht van de eiser op de schuur uiterst beperkt is door de afstand en de aanwezige beplanting. Bovendien is de ruimtelijke uitstraling van de schuur als beperkt beoordeeld, aangezien deze de oude schuur vervangt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrees van de eiser voor precedentwerking niet voldoende is om hem als belanghebbende aan te merken. Daarom is het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats](het college), verweerder
(gemachtigde: N.J. Polanen).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [A] en [B] uit [plaats] (gemachtigde: P.J.A. Hoogeveen) (derde-partijen).

Inleiding

1.1.
Derde-partijen wonen in een rijwoning op het perceel aan de [perceel 1] in [plaats] (het perceel). In november 2020 hebben derde-partijen de gemeente gevraagd of het bouwen van een schuur in de achtertuin op het perceel bij geschetste maten en omvang al dan niet vergunningsplichtig is. Volgens de gemeente was dit niet het geval. Derde-partijen hebben vervolgens een schuur gebouwd. Toen de schuur was gerealiseerd, bleek deze toch niet vergunningsvrij te zijn gebouwd. Met schriftelijk akkoord van de gemeente hebben derde-partijen het dak van de schuur aangepast door dit te verlagen en te draaien. De schuur die uiteindelijk is gerealiseerd, heeft de volgende afmetingen: 6,5 m lengte, 6,2 m breedte en 4,5 m hoogte.
1.2.
Eiser woont aan de [perceel 2] te [plaats] . Tussen de woning van eiser en de nieuwe gebouwde schuur liggen twee buurpercelen, een openbare weg ( [straat] ) en de voortuin van eiser.
1.3.
Op 16 augustus 2021 heeft de gemeente een controle uitgevoerd bij het perceel. Tijdens deze controle is geconstateerd dat de schuur op 82 centimeter vanuit openbaar terrein is geplaatst.
1.4.
Op 24 november 2021 heeft eiser het college verzocht om handhaving ten aanzien van de gebouwde schuur. Volgens eiser voldoet de schuur op meerdere punten niet aan de eisen voor vergunnningsvrij bouwen. De schuur detoneert in de (groene) omgeving en belemmert/verstoort het uitzicht. Verder kan niet-handhaven een precedentenwerking hebben, waardoor het uitzicht verder wordt belemmerd, aldus eiser.
1.5.
Bij besluit van 15 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Volgens het college wordt aan de voorwaarden in artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het BOR voldaan op de voorwaarde onder c na: de afstand tot het openbaar terrein. De overschrijding van deze voorwaarde bedraagt 18 centimeter. Het college vindt dit een geringe overschrijding die nauwelijks met het blote oog waarneembaar is. Niet is gebleken dat het bouwwerk onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen. Het college vindt handhavend optreden daarom onevenredig. De kosten die gepaard gaan met het laten verplaatsen van de schuur met 18 centimeter weegt niet op tegen de ernst van de overtreding. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
Bij besluit van 11 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college blijft bij het oordeel dat in dit geval handhaving onevenredig is tot het daarmee te dienen doel.
1.7.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De gemachtigde van
derde-partijen heeft een zienswijze ingediend. Derde-partijen zelf hebben een persoonlijke reflectie ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid: is eiser belanghebbende?
2. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
3. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat hij zicht heeft op een deel van het dakvlak van de nieuw opgerichte schuur. Daarnaast vreest hij dat als gevolg van het afzien van handhavend optreden door het college ook op andere percelen, waar hij rechtstreeks zicht op heeft, in strijd met de regels van het vergunningsvrij bouwen bijgebouwen zullen worden opgericht. Dit zal ten koste gaan van zijn uitzicht en het groene karakter van de wijk.
4. In artikel 1:2 eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Op dit uitgangspunt bestaat een correctie die in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ontwikkeld; het zogeheten criterium ‘gevolgen van enige betekenis’. Dit criterium is ook van toepassing in handhavingszaken.
6. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen van een besluit wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen voor de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang ontbreekt. Daarbij wordt onder andere acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en (eventuele) milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
7. Bij percelen die grenzen aan het perceel waarop het besluit betrekking heeft of percelen die gelijk te stellen zijn met een aangrenzend perceel, wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [2]
8. Het handhavingsverzoek heeft betrekking op de nieuw gebouwde schuur op het perceel (met kadastrale nummer [1] ) gelegen aan de [perceel 1] in [plaats] . Dit perceel grenst niet aan het perceel waarop de woning van eiser is gelegen aan de [perceel 2] [plaats] . Tussen de woning van eiser en de nieuwe schuur zijn twee percelen gelegen, een openbare weg alsmede de voortuin van eiser. Ter zitting is besproken dat de kortste afstand tussen de voorgevel van de woning van eiser en de dichtstbij gelegen zijde van de nieuwe schuur 33 meter bedraagt.
9. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de nieuwe schuur. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hoewel eiser op een afstand van minder dan 100 meter van de locatie woont en enig zicht heeft op een deel van het dakvlak van de nieuw opgerichte schuur, dit zicht vanwege de tussengelegen percelen en daarop aanwezige beplanting, uiterst beperkt is. Ter zitting zijn de door de derde partij overgelegde foto’s besproken die een beeld geven van de situatie ter plaatse. Ter zitting is vastgesteld dat de foto die is overgelegd als productie 1 bij de reactie van de derde partij van 10 maart 2023, is genomen vanaf de straatzijde voor de woning van eiser. Deze foto is genomen in de winterperiode. Te zien is dat de nieuw opgerichte schuur nauwelijks zichtbaar is door het tussengelegen (blijvend) groen. Daarbij komt dat de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe schuur beperkt is, vanwege het feit dat op deze plek reeds een schuur stond die door de nieuwe schuur is vervangen. Uit de bij de klachtmelding overgelegde situatietekening van de oude en nieuwe situatie alsmede hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat de nieuwe schuur groter is dan de oude schuur, maar qua volume sprake is van een beperkte vergroting van de bestaande schuur.
10. Eiser voert aan dat het groene karakter van de wijk door de bouw van de schuur wordt aangetast. Derde-partijen hebben aan de achterzijde van het perceel een leilinde en een haag verwijderd ten behoeve van de bouw van de nieuwe schuur. Eiser heeft vanuit zijn woning echter geen zicht op de achterzijde van het perceel. Eiser kan de achterkant van het perceel zien als hij deze passeert, bijvoorbeeld bij een wandeling door de buurt, maar dit levert niet een persoonlijk belang bij de inhoudelijke behandeling van zijn handhavingsverzoek op.
11. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen voor de woon- en leefsituatie van eiser als gevolg van de nieuw opgerichte schuur zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij de beoordeling van zijn beroep ontbreekt. Ook de vrees van eiser voor precedentwerking, inhoudende dat in de toekomst mogelijk bijgebouwen in voor hem dichterbij gelegen percelen worden opgericht in strijd met het bestemmingsplan, maakt dat niet anders. Eiser vreest voor een situatie die zich nu niet voordoet en heeft daarmee ook geen actueel en reëel belang bij een beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 augustus 2023.
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere ECLI:NL:RVS:2017:2271.