ECLI:NL:RBMNE:2023:4349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/2705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van Wmo huishoudelijke hulp en inkomenseis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoeker had op 14 maart 2023 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein verzocht om verlenging van zijn indicatie voor huishoudelijke hulp, welke aanvraag op 8 juni 2023 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de inkomensnorm, waaruit bleek dat verzoeker voldoende financiële middelen had om zelf in de huishoudelijke hulp te voorzien. Verzoeker was het niet eens met deze inkomensnorm en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De voorzieningenrechter heeft op 7 augustus 2023 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, maar dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan die van verweerder. De voorzieningenrechter heeft daarom het primaire besluit geschorst en verzoeker tijdelijk recht gegeven op huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura voor twee uur per week, totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2705
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. Th. de Werdt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
(gemachtigde: L. de Groot).

Procesverloop

Wat is er tot nu toe gebeurd?
Verzoeker heeft op 14 maart 2023 bij verweerder verzocht om verlenging van zijn indicatie voor huishoudelijke hulp vanaf 2 april 2023 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor twee uur per week zorg in natura.
Bij besluit van 8 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Volgens verweerder komt verzoeker per 2 april 2023 niet in aanmerking voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015, omdat hij voldoende financiële middelen heeft om zelf te voorzien in de benodigde huishoudelijke hulp. Zijn inkomen ligt namelijk boven de voor hem geldende inkomensnorm uit artikel 7, achtste lid, van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022 (hierna: de Verordening).
Verzoeker is het niet eens met de gehanteerde inkomensnorm en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij deze procedure?
2. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Van onverwijlde spoed is sprake als er bijvoorbeeld een onomkeerbare situatie dreigt (bijvoorbeeld faillissement) of sprake is van acute financiële nood. Omdat bij verweerder bezwaar is gemaakt tegen het primaire besluit, moet de vraag worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt in afwachting van de beslissing op dat bezwaar.
3. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat hij geen mogelijkheden heeft te voorzien in huishoudelijke hulp anders dan in het kader van de Wmo 2015. Door zijn fysieke problemen, die onlangs verder zijn verslechterd, kan hij de huishoudelijke taken niet op eigen kracht verrichten. Ter zitting heeft verzoeker aanvullend verklaard dat het een bende is in zijn huis en dat hij geen netwerk of kennissenkring heeft om hem bij het huishouden te ondersteunen. Zijn buurvrouw stofzuigt incidenteel, meer is er niet. Verzoeker heeft ook geen particuliere hulp kunnen vinden.
4. Volgens verweerder is er geen spoedeisend belang, omdat de huishoudelijke taken uit te stellen zijn.
5. Het betoog van verzoeker slaagt niet. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoeker overgelegde stukken en zijn toelichting ter zitting op dit moment geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter begrijpt dat het huis van verzoeker een bende is en verzoeker zelf zijn huishouden door zijn lichamelijke beperkingen niet kan bijhouden. Het is spijtig dat verzoeker, zoals hij stelt, geen hulp vanuit zijn omgeving of vanuit een particuliere instelling heeft kunnen vinden. Dat op zichzelf geeft echter geen spoedeisend belang, omdat het geen onomkeerbare situatie betreft. De huishoudelijke taken kunnen namelijk later alsnog worden gedaan, en niet gesteld of gebleken is dat het huis van verzoeker zodanig vervuild is, dat het onleefbaar is geworden.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
6. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan zij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is of als de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet klopt en in de bezwaarfase dus geen stand zal houden. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
7. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat op basis van de Wmo 2015 geen inkomenstoets aangelegd mag worden. Het abonnementssysteem zoals opgenomen in de Wmo 2015 is van toepassing. Dat volgt ook uit artikel 14 van de Verordening. Een inkomenstoets is daarnaast niet op zijn plaats. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat artikel 7, achtste lid, van de Verordening onverbindend is wegens strijd met de Wmo 2015 en artikel 14 van de Verordening.
8. Volgens verweerder is de inkomenstoets noodzakelijk om de huishoudelijke ondersteuning betaalbaar, beheersbaar en beschikbaar te houden. Om die reden heeft de gemeenteraad de Verordening aangepast met artikel 7, achtste lid. Verweerder ziet ook ruimte voor een inkomenstoets: het aanwezige inkomen is namelijk een wezenlijk onderdeel van iemands eigen kracht en zelfredzaamheid en moet daarom meegewogen worden. Deze beheersmaatregelen zijn genomen in afwachting van de wetswijziging waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van burgers.
9.1.
Het betoog van verzoeker slaagt. Daartoe overweegt en oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
9.2.
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, voor zover van belang, beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Artikel 7, achtste lid, van de Verordening bepaalt dat bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning bij de beoordeling van de eigen kracht en eigen mogelijkheden tevens de eigen financiële mogelijkheden (zelfredzaamheid) worden meegewogen. Een inkomensgrens wordt gehanteerd voor huishoudens met een inkomen boven de 185% van het sociaal minimum.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het begrip ‘eigen kracht’ in de Wmo 2015 niet is gedefinieerd. De voorzieningenrechter ziet hiermee niet de door verweerder gestelde ruimte om aanvragen om huishoudelijke hulp af te wijzen als de cliënt over voldoende financiële middelen (en dus over ‘eigen kracht’ om zelf hulp in te kopen) beschikt. De voorzieningenrechter leidt dit af uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wmo 2015, uit de parlementaire geschiedenis bij het later ingevoerde abonnementstarief en de rechtspraak op dit punt.
9.4.
In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 is het volgende opgenomen over het meewegen van inkomen:
‘Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar is voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen of vermogen. De regering kiest niet voor het hanteren van een inkomens- dan wel vermogensgrens of toets die bepaalt of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning uit hoofde van dit wetsvoorstel.’ [1]
‘De gemeente mag de aanvraag van een cliënt die een voorziening zelf, zonder tussenkomst van de gemeente, zou kunnen bekostigen gelet op de hoogte van het inkomen en vermogen in relatie tot de bijdrage, niet op die grond afwijzen. Dat neemt niet weg, dat de gemeente in het gesprek met financieel draagkrachtige cliënten natuurlijk wel mag wijzen op de mogelijkheid de voorziening zelf te financieren. Als de cliënt dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, kan dat de juiste aanpak zijn. De cliënt kiest er dan voor de voorziening zelf buiten de gemeente om te regelen.’ [2]
9.5.
In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wmo 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening is opgenomen:
‘Als er zich in de praktijk inderdaad ongewenste effecten voordoen die zich onvoldoende met de huidige wettelijke kaders en gemeentelijk lokaal beleid laten beïnvloeden, moeten er mogelijkheden zijn om deze ongewenste effecten terug te dringen. Dit wordt mogelijk gemaakt door in dit wetsvoorstel op te nemen dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de beoordeling van het college voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de Wmo 2015). Het uitgangspunt dat eenieder zich kan melden bij de gemeente met een ondersteuningsvraag en daarbij geholpen wordt, blijft daarbij van kracht.’ [3]
9.6.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de invoering van het abonnementstarief heeft de minister van VWS het volgende medegedeeld:
‘De regering is van mening dat de Wmo 2015 voor iedereen toegankelijk dient te zijn ongeacht inkomen en vermogen. Het instellen van een inkomensgrens, zoals wordt geopperd door de leden van de PvdA-fractie, past daar niet bij.’ [4]
‘Onder «eigen kracht» in de zin van de Wmo 2015 wordt niet gedoeld op het vermogen van betrokkene om financieel in zijn eigen (maatschappelijke) ondersteuning te voorzien.’ [5]
9.7.
De voorzieningenrechter oordeelt op basis hiervan dat er geen ruimte bestaat om rekening te houden met de financiële mogelijkheden van verzoeker om de gevraagde ondersteuning zelf te bekostigen. Hoewel het hoge aantal aanvragen en de financiële aanslag daarvan op de gemeentekas wellicht niet geheel is overzien, is dus geen sprake van een onbedoeld effect. Daarbij komt dat de door verweerder genoemde wetswijziging, zoals het er nu voorstaat, niet zal voorzien in een inkomenstoets, maar in een inkomsensafhankelijke eigen bijdrage. Deze toekomstige wijziging geeft dus ook geen legitimatie voor de door verweerder gehanteerde inkomenstoets.
9.8.
De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:772, de uitspraken van de rechtbank Limburg van 20 december 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:10209 en ECLI:NL:RBLIM:2022:10210, en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:414.
9.9.
De voorzieningenrechter stelt ook vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat artikel 7, achtste lid, van de Verordening tegenstrijdig is met artikel 14 van de Verordening (waarin een bepaling over het abonnementstarief is opgenomen) en de Beleidsregels jeugd en maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2022 (hierna: de Beleidsregels). In de Beleidsregels (pagina 9) staat zelfs uitdrukkelijk vermeld dat de Wmo 2015 en de Jeugdwet het niet toestaan dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd. Hierin ziet de voorzieningenrechter een bevestiging van haar oordeel, dat het inkomen niet tot het begrip ‘eigen kracht’ behoort.
10. Gelet op het voorgaande, heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen.
Belangenafweging
11. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2023 een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op de belangen die partijen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter aanleiding de belangen van partijen af te wegen om te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
12. De voorzieningenrechter weegt in dit kader mee dat verweerder niet weersproken heeft dat verzoeker (zonder toepassing van de inkomensnorm) in aanmerking komt voor hulp in het huishouden op grond van de Wmo 2015. De financiële belangen van verweerder, om de ondersteuning op grond van de Wmo 2015 binnen de gemeente IJsselstein betaalbaar, beheersbaar en beschikbaar te houden, wegen voor de voorzieningenrechter niet op tegen de individuele belangen van verzoeker. In afwachting van de beslissing op het bezwaar is verzoeker namelijk verstoken van huishoudelijke hulp terwijl hij die wel nodig heeft. De individuele belangen van verzoeker wegen dan zwaarder dan de algemene, financiële, belangen van verweerder.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verzoeker in de periode tot aan de beslissing op bezwaar verlenging van zijn eerdere indicatie (twee uur per week huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura) toegekend krijgt. De voorzieningenrechter neemt hierbij in acht dat dit een voorlopig oordeel is, in afwachting van de volledige heroverweging en de beslissing van verweerder op het bezwaar van verzoeker. Het gaat dan te ver om, zoals verzoeker heeft betoogd, artikel 7, achtste lid, van de Verordening onverbindend te verklaren.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat tot de beslissing op bezwaar aan verzoeker hulp in het huishouden in de vorm van zorg in natura voor twee uur per week wordt toegekend;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 44
2.Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 45.
3.Kamerstukken II, 2018/19, 35 093, nr. 3, p. 6.
4.Kamerstukken II, 2018/19, 35 093, nr. 6, p. 9.
5.Kamerstukken II, 2018/19, 35 093, nr. 6, p. 24.