ECLI:NL:RBMNE:2023:4483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/3464
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. De aanvraag was op 20 juni 2023 afgewezen, en verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij door de afwijzing niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat hij partijen niet uitnodigt voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. Hij heeft vastgesteld dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bij financiële geschillen is het in beginsel mogelijk om na afloop van de bodemprocedure het bedrag terug te vorderen, en er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om een spoedeisend belang aan te nemen.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen inkomsten had en dat zijn werkgever zijn loon had stopgezet. Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker zijn werkzaamheden op 7 augustus 2023 heeft hervat en dat er geen acute noodzaak was voor een voorlopige voorziening. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit van de verweerder, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker voldoende middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat er geen onomkeerbare situatie dreigde.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3464

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,gemachtigde: mr N.M. Fakiri

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2023, verzonden op 21 juni 2023, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van 14 juni 2023 afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij door de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. Verzoeker heeft in de periode van 28 maart 2023 tot en met 7 augustus 2023 geen werkzaamheden verricht. Zijn werkgever heeft (om die reden) zijn loon vanaf 30 maart 2023 stopgezet. In deze periode heeft verzoeker dus geen inkomsten gehad. Verzoeker heeft tweemaal geld geleend van een vriend. Méér geld kan hij niet lenen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verzoeker bankafschriften over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 juli 2023 van zijn SNS-bankrekening eindigend op nummer [rekeningnummer] ingebracht en een tweetal handgeschreven verklaringen van een vriend van wie verzoeker geld heeft geleend.
4. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker vanaf 7 augustus 2023 zijn werkzaamheden heeft hervat. Vanaf die datum dient zijn werkgever zijn loon dus weer te betalen. Dat de uitbetaling van het loon pas eind augustus 2023 plaatsvindt, betekent niet dat er op dit moment een spoedeisend belang is.
Verder is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat verzoeker schulden heeft op grond waarvan hij uit zijn huis dreigt te worden gezet, afsluiting van de levering van energie en water dreigt of verzoeker niet langer verzekerd is voor ziektekosten. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat verzoeker op 31 juli 2023 een positief saldo had van
€ 40,87. In de maanden mei, juni en juli zijn huur en zorgverzekering betaald. Verzoeker heeft in de genoemde maanden van de Belastingdienst huur- en zorgtoeslag, een nabetaling huurtoeslag van € 210,-, een teruggave inkomstenbelasting van € 826,- en een tegemoetkoming van € 750,- ontvangen. Ook is er driemaal een bedrag
(€ 100,-, € 100,- en € 400,-) bijgeschreven door [A] . Voorts heeft verzoeker blijkens de schriftelijke verklaringen op 15 april 2023 € 1.500,- en op 15 juni 2023 € 2.000,- ontvangen van [B] . Voor zover het hier gaat om leningen is niet gebleken dat verzoeker die bedragen op heel korte termijn dient terug te betalen. Uit het voorgaande blijkt dat verzoeker voldoende middelen heeft (gehad) om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en dat geen onomkeerbare situatie dreigt en/of sprake is van acute financiële nood. Van een spoedeisend belang is dan niet gebleken.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 september 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.