In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. De aanvraag was op 20 juni 2023 afgewezen, en verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij door de afwijzing niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat hij partijen niet uitnodigt voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. Hij heeft vastgesteld dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bij financiële geschillen is het in beginsel mogelijk om na afloop van de bodemprocedure het bedrag terug te vorderen, en er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om een spoedeisend belang aan te nemen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen inkomsten had en dat zijn werkgever zijn loon had stopgezet. Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker zijn werkzaamheden op 7 augustus 2023 heeft hervat en dat er geen acute noodzaak was voor een voorlopige voorziening. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit van de verweerder, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker voldoende middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat er geen onomkeerbare situatie dreigde.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.