ECLI:NL:RBMNE:2023:4666

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/5727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (brp) en de voorwaarden voor uitschrijving

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser was ingeschreven op een briefadres, maar het college heeft op 1 augustus 2022 besloten om dit briefadres niet te verlengen en eiser ambtshalve uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (brp) met de mededeling dat hij per 13 juni 2022 naar 'Onbekend' was vertrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond met een besluit van 2 december 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het college niet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat eiser niet onbereikbaar was op zijn briefadres, aangezien hij wel degelijk heeft gereageerd op informatieverzoeken van het college. Bovendien heeft het college niet aangetoond dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de verblijfplaats van eiser. De rechtbank oordeelt dat de ambtshalve uitschrijving van eiser onterecht is en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 1 augustus 2022. Tevens wordt het college opgedragen om binnen vier weken het briefadres van eiser opnieuw op te nemen in de brp voor de periode van 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.868,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: M.W.A. Notenboom).

Inleiding

Eiser stond met een briefadres ingeschreven op het adres van zijn moeder, te weten de [adres] in [woonplaats] (het briefadres). Omdat het college niet kon vaststellen of eiser een woonadres heeft, heeft het college op 1 augustus 2022 het briefadres niet verlengd en ambtshalve besloten om op te nemen in de Basisregistratie Personen (brp) dat eiser per
13 juni 2022 vertrokken is naar: Onbekend.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 2 december 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of het college kon overgaan tot het ambtshalve wijzigen van de brp door op te nemen dat eiser per 13 juni 2022 vertrokken is naar: Onbekend.
2. In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen, en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. De registratie van een adresgegeven in de brp als ‘onbekend’ is een administratieve registratie die feitelijk betekent dat de verblijfplaats van de betrokken persoon onbekend is. Het college moet volgens de wetsgeschiedenis bij artikel 2.22 van de Wet brp opnemen dat een voormalig ingezetene is vertrokken naar onbekend, als die persoon het adres waarop hij in de brp stond ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet brp toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet brp worden overgegaan. De gevolgen daarvan zijn immers aanzienlijk. Voor de ingeschrevene betekent het dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel vanuit gaan dat hij niet meer in Nederland verblijft. Zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van de betrokkene in beginsel stopzetten. [1]
3. Naar het oordeel van de rechtbank is er niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Zo is niet komen vast te staan dat eiser niet bereikbaar was op zijn briefadres. Hij heeft namelijk wel gereageerd op het formulier dat het college hem op dit adres heeft toegestuurd. Dat eiser niet altijd tijdig en volledig heeft gereageerd op informatieverzoeken van het college, betekent niet dat hij onbereikbaar was. Hij heeft namelijk uiteindelijk wel gereageerd, ook op de nadere informatieverzoeken. Dat het college de gegeven informatie onvoldoende vond, is iets anders dan het onbereikbaar zijn. [2] Bovendien heeft het college ook niet gesteld of onderbouwd dat eiser niet bereikbaar zou zijn op zijn briefadres. Evenmin is gebleken dat het college gedegen onderzoek heeft uitgevoerd naar de verblijfplaats van eiser. Op zitting is naar voren gebracht dat de ambtshalve uitschrijving van eiser slechts is gebaseerd op het gebrek aan inzicht dat eiser geeft over zijn feitelijke verblijfplaats. Verder onderzoek heeft niet plaatsgevonden.
4. Dit betekent dat aan twee van de drie voorwaarden van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp niet is voldaan. Het college heeft eiser dan ook ten onrechte ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Het beroep is om die reden al gegrond. Eisers overige beroepsgronden (over het vertrouwensbeginsel en de belangenafweging) behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en daartoe het primaire besluit te herroepen. De rechtbank zal het college opdragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de [adres] in [woonplaats] als briefadres van eiser op te nemen in de brp voor de periode van 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 december 2022;
- herroept het primaire besluit van 1 augustus 2022;
- draagt het college op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de [adres] in [woonplaats] als briefadres van eiser op te nemen in de brp voor de periode van 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3851, en de uitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1245.
2.Zie in dit verband ook de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022.