ECLI:NL:RVS:2022:3851

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202103831/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de basisregistratie personen en de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die de ambtshalve uitschrijving van [appellant] uit de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft bevestigd. Het college had [appellant] op 2 december 2019 ambtshalve uitgeschreven, omdat hij volgens hen niet bereikbaar was en er geen aangifte van adreswijziging of vertrek was ontvangen. [appellant] had echter meerdere adressen opgegeven waar hij verbleef en betwistte dat hij onbereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de uitschrijving rechtmatig was, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college niet redelijkerwijs kon stellen dat [appellant] onbereikbaar was. De Afdeling oordeelde dat [appellant] verschillende aangiften had gedaan en dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de opgegeven adressen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond. Het college werd opgedragen om het adres van [appellant] als briefadres op te nemen in de brp voor de periode van 20 december 2018 tot en met 14 januari 2020. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

202103831/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 29 april 2021 in zaak nr. 20/2369 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2019 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (hierna: brp).
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Ahmed en mr. R.S.H.M. Hussien, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] stond met een briefadres in de brp ingeschreven op het adres van zijn moeder, [locatie] te Almere. Dit briefadres was verlopen op 30 juli 2018, waarna het college een adresonderzoek is gestart. Vervolgens heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de brp en geregistreerd als ‘vertrokken onbekend waarheen’. [appellant] kon volgens het college niet worden bereikt, er was geen aangifte ontvangen van een wijziging van zijn adres of van vertrek en er was een gedegen adresonderzoek uitgevoerd. De uitschrijving uit de brp is in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de uitschrijving rechtmatig geacht.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij niet bereikbaar was. Verder is het onderzoek van het college volgens hem onvoldoende geweest. [appellant] voert aan dat hij adressen heeft opgegeven waar hij verbleef en dat het college ervan op de hoogte was dat hij vanwege zijn werk als zzp-er in de asbestsanering in steeds verschillende delen van het land een min of meer zwervend bestaan leidt.
Beoordeling hoger beroep
Voldaan aan voorwaarden voor uitschrijving?
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:764 (r.o. 5), is het doel van de brp dat de daarin vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop moeten in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene worden geregistreerd. In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp.
Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland.
Eerste voorwaarde - de ingezetene kan niet worden bereikt
4.1.    Op 2 oktober 2018 heeft het college een voornemen tot ambtshalve uitschrijving naar [appellant] gestuurd. In dat voornemen heeft het college [appellant] verzocht binnen twee weken verhuisaangifte te doen. [appellant] heeft hierop tijdig gereageerd door op 15 oktober 2018 een aangifte briefadres op te sturen. Het briefadres is het adres [locatie] te Almere, het adres van zijn moeder waar hij al een briefadres had. In de aangifte verklaart [appellant] dat zijn moeder daarin toestemt.
Vervolgens heeft het college op 20 december 2018 opnieuw een voornemen tot ambtshalve uitschrijving naar [appellant] gestuurd. Als reactie hierop heeft [appellant] op 25 februari 2019 een aangifte briefadres gedaan. Hij geeft daarin aan dat hij vanwege zijn werk in de asbest vaak in de kost zit. Op de vraag op welke adressen hij de afgelopen maand heeft verbleven gaf hij op: adressen in Groningen, Bergschenhoek en Heerhugowaard waar hij in de kost was vanwege zijn werk. Op de vraag waar hij de komende drie maanden zou verblijven gaf [appellant] op: adressen in Hoogeveen, Maastricht en Rotterdam waar hij in de kost zou zijn vanwege zijn werk. Zijn moeder heeft in die aangifte verklaard [appellant] toestemming te verlenen haar adres als briefadres te gebruiken.
Hierna heeft het college op 25 april 2019 een derde voornemen tot ambtshalve uitschrijving naar [appellant] gestuurd. Als reactie hierop heeft [appellant] op 16 oktober 2019 opnieuw een aangifte briefadres gedaan. Op de vraag op welke adressen hij de afgelopen maand heeft verbleven gaf hij een adres op in Dordrecht van een kennis, een adres in Purmerend van een kennis, en een adres in Leeuwarden waar hij in zijn auto sliep. Op de vraag waar hij de komende drie maanden zou verblijven gaf hij de volgende vier adressen op: een adres in Leeuwarden bij een vriendin, een adres in Bergen op Zoom vanwege werk in de kost, een adres in Nunspeet bij een kennis en een adres in Bergschenhoek vanwege werk in de kost. Zijn moeder heeft in die aangifte verklaard [appellant] toestemming te verlenen haar adres als briefadres te gebruiken. Bij e-mail van 22 oktober 2019 is [appellant] in de gelegenheid gesteld deze aangifte aan te vullen. [appellant] heeft deze aangifte op 10 november 2019 aangevuld. Bij besluit van 2 december 2019 heeft het college [appellant] vervolgens ambtshalve uitgeschreven uit de brp met terugwerkende kracht tot 20 december 2018, de datum van het tweede voornemen tot ambtshalve uitschrijving.
4.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2564, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.22 van de Wet brp (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en 133) dat een college in de brp kan opnemen dat een voormalig ingezetene is vertrokken naar onbekend, als die persoon het adres waarop hij in de brp stond ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet brp toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet brp worden overgegaan. De gevolgen daarvan zijn immers aanzienlijk. Voor de ingeschrevene betekent het dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel vanuit gaan dat hij niet meer in Nederland verblijft. Zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. Niet in geschil is dat het gevolg van de uitschrijving van [appellant] is geweest dat hij geen zorgverzekering had, terwijl hij kosten maakte als gevolg van een behandeling in een brandwondencentrum.
4.3.    Niet in geschil is dat [appellant] in de periode voorafgaand aan de ambtshalve uitschrijving al met een briefadres op het adres van zijn moeder stond ingeschreven en dat hij vanaf 14 januari 2020 daar ook weer met een briefadres staat ingeschreven.
Weliswaar heeft [appellant] niet steeds tijdig en niet altijd volledig gereageerd op de informatieverzoeken van het college, maar hij is niet onbereikbaar geweest voor het college. [appellant] heeft verschillende aangiften briefadres gedaan, de adressen doorgegeven waar hij verbleef en heeft telefonisch en via de e-mail contact gehad met het college. Van de veertien adressen die hij heeft opgegeven, heeft het college er slechts vier onderzocht en wat betreft drie van de vier onderzochte adressen aangegeven dat het niet waar kan zijn dat [appellant] daar heeft overnacht. [appellant] heeft dit gemotiveerd bestreden. Het college heeft te kennen gegeven dat het adres dat zich op een bedrijventerrein bevindt was gebeld, maar dat de desbetreffende persoon niet aanwezig was. [appellant] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij daar niet heeft verbleven. Op het adres in Leeuwarden zou volgens het college een man hebben opengedaan. [appellant] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij daar niet heeft verbleven. Over het adres in Nunspeet, waar zich een fietsenwinkel bevindt, heeft [appellant] gesteld dat hij regelmatig in zijn auto heeft geslapen en dat hij daarom dat adres heeft opgegeven, omdat hij ter hoogte van dat adres in zijn auto heeft geslapen. Deze verklaring acht de Afdeling niet onaannemelijk. Hierbij is van belang dat het college niet heeft bestreden dat [appellant] vanwege zijn werk als zzp-er in de asbestsanering altijd korte periodes in steeds verschillende delen van het land werkzaam is, een min of meer zwervend bestaan leidt en ook af en toe in zijn auto slaapt. Ten slotte is de casus die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6338, niet vergelijkbaar met het geval van [appellant]. Het ging in die uitspraak om iemand die ten tijde van het adresonderzoek niet meer bleek te wonen op het adres waarop hij in de basisregistratie personen stond ingeschreven, terwijl [appellant] ten tijde van het adresonderzoek geen woonadres had en met een briefadres in de basisregistratie personen stond ingeschreven.
4.4.    Onder de onder 4.1. tot en met 4.3. genoemde omstandigheden heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling niet redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] onbereikbaar was in de zin van de Wet brp. Aan de eerste voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de
Wet brp is dus niet voldaan. Dit betekent dat het college [appellant] ten onrechte ambtshalve heeft uitgeschreven uit de basisregistratie personen.
De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.5.    Het betoog slaagt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 mei 2020 gegrond verklaren vanwege strijd met artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp.
6.       De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en daartoe het besluit van 2 december 2019 te herroepen. De Afdeling zal het college opdragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het adres [locatie] te Almere als briefadres van [appellant] op te nemen in de basisregistratie personen voor de periode van 20 december 2018 tot en met 14 januari 2020.
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 april 2021 in zaak nr. 20/2369;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere van 11 mei 2020, kenmerk 12370973;
V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere van 2 december 2019, kenmerk 60374;
VI.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Almere op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het adres [locatie] te Almere als briefadres van [appellant] op te nemen in de basisregistratie personen in de periode van 20 december 2018 tot en met 14 januari 2020;
VII.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almere tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almere aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
280-1011
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
o. het woonadres:
1°het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2°het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
[…].
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van zijn vertrek is ontvangen […], en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald […], draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
[…].
Artikel 2.23
1. Indien het woonadres ontbreekt, […], wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
[…].