ECLI:NL:RBMNE:2023:5039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/5046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naamswijziging van een minderjarig kind en de belangenafweging tussen ouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de naamswijziging van zijn minderjarige zoon beoordeeld. De minister voor Rechtsbescherming had op 12 april 2022 de aanvraag van derde-partij, de moeder van de jongen, ingewilligd om de achternaam van hun zoon te wijzigen. Eiser, de vader, was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de minister onvoldoende had onderzocht of de naamswijziging zou leiden tot verduistering van de afkomst van de jongen. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen.

Na aanvullende hoorzittingen en een nieuwe motivering van de minister, concludeert de rechtbank dat de minister nu voldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid kon besluiten dat de naamswijziging in het belang van de jongen is, omdat hij met zijn moeder een gezin vormt en zich kan identificeren met haar. De rechtbank vernietigt het eerdere besluit van de minister, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het gebrek is hersteld. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.128,88 en het door hem betaalde griffierecht van € 184,- wordt vergoed.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van de ouders en het belang van het kind, waarbij de rechtbank de nadruk legt op de noodzaak van een goede voorlichting over de afkomst van de jongen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de naamswijziging niet zal leiden tot een verduistering van de afkomst van de jongen, en dat hij altijd kan achterhalen wie zijn vader is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5046-E

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van den Berg),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]uit [woonplaats 2] (Hongarije), derde-partij
(gemachtigde: mr. F.L.M. Broeders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van de aanvraag van derde-partij om de geslachtsnaam van hun zoon [zoon] te wijzigen.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2022 ingewilligd. Met het bestreden besluit van 16 september 2022 op het bezwaar van eiser is de minister hierbij gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en de gemachtigde van derde-partij.
In de tussenuitspraak van 26 april 2023 (de tussenuitspraak) [1] heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser en derde-partij hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Deze zaak gaat over de achternaam van [zoon] . [zoon] is op [geboortedatum] 2016 geboren. Bij zijn geboorte kreeg hij de achternaam van zijn vader, eiser. Op 6 oktober 2021 heeft derde-partij, de moeder van [zoon] , een aanvraag ingediend om de achternaam van [zoon] te wijzigen in haar achternaam. Deze aanvraag is ingewilligd en daar is eiser het niet mee eens. Hij wil dat [zoon] zijn achternaam houdt.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het belang van [zoon] om voorgelicht te worden over zijn afkomst, groot is. De gebeurtenissen en de gang van zaken in het verleden roepen twijfels op over de vraag of [zoon] wordt voorgelicht over zijn vader. De enkele stelling van derde-partij dat [zoon] weet wie zijn vader is, is in dat licht onvoldoende. De minister kon hier in dit geval niet voetstoots van uitgaan en had aanleiding moeten zien om derde-partij hierover uitgebreider te bevragen. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat de minister hierover heeft doorgevraagd bij derde-partij. De minister moet daarom opnieuw onderzoeken of de naamswijziging in dit geval kan leiden tot ‘verduistering’ van [zoon] afkomst.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister derde-partij tweemaal gehoord tijdens telefonische hoorzittingen op 16 mei 2023 en 2 juni 2023. De minister heeft daarvan verslagen gemaakt. Vervolgens heeft de minister het besluit tot naamswijziging nader gemotiveerd bij brief van 14 juni 2023. De minister heeft overwogen dat het hem duidelijk is dat derde-partij eiser niet uit het leven van [zoon] wil bannen en dat zij waarde hecht aan statusvoorlichting. De naamswijziging zal niet leiden tot ‘verduistering’ van [zoon] afkomst. Daarbij is het een feit dat eiser zowel op de geboorteakte als op de akte van erkenning vermeld staat als juridische ouder van [zoon] , zodat [zoon] altijd kan terugvinden wie zijn vader is.
Eiser gaat in zijn zienswijze met name in op de onmogelijkheid om in contact te komen met derde-partij en zijn zoon. De rechtbank begrijpt dat dit voor hem erg frustrerend is, maar daar gaat het in deze procedure niet om. Het gaat er in deze procedure om of de naamswijziging in [zoon] belang is. Dat is niet in zijn belang als de naamswijziging kan leiden tot ‘verduistering’ van zijn afkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister nu voldoende onderzocht of de naamswijziging kan leiden tot verduistering van [zoon] afkomst. De minister heeft derde-partij hierover tweemaal uitgebreid bevraagd en heeft in redelijkheid kunnen vinden dat de twijfels of [zoon] wordt voorgelicht over zijn afkomst zijn weggenomen. Verder heeft de minister terecht waarde toegekend aan het feit dat eiser als vader staat vermeld op zowel de geboorteakte als de akte van erkenning van [zoon] . [zoon] zal daardoor altijd ook op die manier kunnen achterhalen wie zijn vader is.
De rechtbank is van oordeel dat de minister na afweging van de betrokken belangen tot de slotsom mocht komen dat de naamswijziging in het belang van [zoon] is. Daarbij heeft de minister van belang kunnen vinden dat [zoon] met zijn moeder een gezin vormt en dat hij zich door de naamswijziging kan identificeren met zijn moeder. Het is voor [zoon] vreemd om de achternaam te dragen van iemand die hij niet kent en waarmee hij niet samenleeft. De minister heeft daarom het gezinsleven van [zoon] en zijn moeder zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Daarnaast gebruikt [zoon] de achternaam van zijn moeder in de praktijk al. De minister heeft alle relevante feiten en betrokken belangen in aanmerking genomen en op grond van die belangenafweging de verzochte naamswijziging door mogen voeren.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de minister in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1.
Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van verletkosten van € 240,- (16 uur à € 15,- voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting) en reiskosten van € 6,38. Enkel de kosten van tijdverzuim voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 30,-, uitgaande van een uur durende zitting op de rechtbank en een uur reistijd. De reiskosten worden vergoed. Toegekend wordt € 2.128,88.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.128,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.