ECLI:NL:RBMNE:2023:5209
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en recht op IVA-uitkering na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als buschauffeur werkte, had zich op 18 februari 2017 ziek gemeld en ontving vanaf 16 februari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had op 4 januari 2022 vastgesteld dat eiser voor 76,42% arbeidsongeschikt was, wat door eiser werd betwist. Hij stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 augustus 2023, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Eiser voerde aan dat zijn medische beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er ten onrechte geen beperkingen waren aangenomen voor doelmatig handelen en beroepsmatig vervoer. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van het Uwv zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden.
Na beoordeling van de beroepsgronden van eiser, oordeelde de rechtbank dat de medische beoordeling van het Uwv juist was. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv correct was en dat eiser geen recht had op een IVA-uitkering. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.