4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 13 oktober 2022 ambtenaren van de gemeente Gooise Meren en meerdere politiemedewerkers een ‘integrale controle’ hebben gehouden op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel). Aanleiding voor deze controle, zo begrijpt de rechtbank, zijn meerdere meldingen over illegale bewoning en illegaal gebruik van het aangelegen dijklichaam die vanaf 2017 bij de gemeente zijn binnengekomen over het perceel.
Op het moment van de controle woonde verdachte in een van de recreatiewoningen op het perceel. Blijkens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (de verbalisant), hoofdagent bij de politie Eenheid Midden-Nederland, zag de verbalisant dat de toezichthouders in gesprek waren met een persoon. Verder staat in het proces-verbaal dat de verbalisant hoorde dat deze persoon zei dat hij de bewoner van de recreatiewoning was en dat deze persoon tegen de toezichthouders zei dat zij toestemming kregen om de woning binnen te komen om ‘in de woning toezichthoudende taken te verrichten’. Deze persoon is verdachte. Ook staat in het proces-verbaal dat de verbalisant met de toezichthouders mee naar binnen is gelopen. Binnen werden twee zakken met hennepafval aangetroffen.
De rechtbank beoordeelt deze gang van zaken als volgt.
Vormverzuim
Toezichthouders en opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) bevoegd een woning binnen te treden als zij daarvoor een machtiging tot binnentreden hebben of als zij toestemming hebben van de bewoner. In het geval van toestemming is vereist dat zij zich voorafgaand aan het binnentreden legitimeren en het doel van het binnentreden mededelen. Dit wordt ook wel het vereiste van ‘informed consent’ genoemd.
In het proces-verbaal van de verbalisant staat dat hij hoorde dat verdachte tegen de toezichthouders zei dat zij toestemming kregen om de woning binnen te komen om ‘in de woning toezichthoudende taken te verrichten’ en dat de verbalisant met de toezichthouders mee naar binnen is gelopen. De rechtbank leidt hieruit af dat de woning is binnengetreden
op basis van deze toestemmingen niet op grond van de destijds aan de toezichthouders afgegeven machtiging tot binnentreden, die de burgemeester inmiddels heeft herroepen.
Uit het proces-verbaal van de verbalisant blijkt niet dat de toezichthouders zich voorafgaand aan het binnentreden hebben gelegitimeerd. Ook blijkt hieruit niet dat zij voorafgaand hebben medegedeeld met welk doel zij de woning wilden binnentreden. Uit het procesverbaal blijkt slechts dat verdachte de toezichthouders toestemming gaf om ‘toezichthoudende taken’ in de woning te verrichten, maar dat is zodanig algemeen dat dit niet kan worden aangemerkt als een doel om binnen te treden in de zin van artikel 1 Awbi. Het dossier bevat geen proces-verbaal van de toezichthouders waaruit blijkt dat zij zich voorafgaand hebben gelegitimeerd en het doel van het binnentreden hebben gemeld.
Verder kan uit de mededeling van verdachte dat hij toestemming gaf aan de toezichthouders om de woning te betreden niet worden afgeleid dat verdachte daarmee ook aan de verbalisant toestemming heeft gegeven om binnen te komen voor het uitvoeren van ‘toezichthoudende taken’. De verbalisant is immers een opsporingsambtenaar en niet belast met het uitoefenen van toezichthoudende taken zoals de toezichthouders. Uit het dossier blijkt ook niet dat het nodig was dat de verbalisant de toezichthouders vergezelde in de woning ter waarborging van de veiligheid of dat zijn binnentreden om een andere reden noodzakelijk was. Ook beschikte de verbalisant niet over een machtiging tot binnentreden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het binnentreden door de toezichthouders en de verbalisant niet voldoet aan de vereisten van de Awbi en onrechtmatig was, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
Geen vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen een verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Op het moment dat de toezichthouders en de verbalisant de woning van verdachte betraden, was geen sprake van een voorbereidend onderzoek. Het binnentreden vond immers plaats in het kader van een ‘integrale controle’ en van een strafrechtelijke verdenking was op dat moment geen sprake. Het betreden van de woning van verdachte door de toezichthouders en de politie is daarom geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Vormverzuim niet begaan bij het voorbereidend onderzoek
Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1889) volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. In de rechtspraak ligt als algemene overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn als het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In dit geval is het betreden van de woning van verdachte van bepalende invloed geweest op het opsporingsonderzoek, aangezien in die woning twee zakken met hennepafval zijn aangetroffen.
Conclusie
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wat het rechtsgevolg van dit verzuim moet zijn. Bij de beantwoording van die vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld over de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden. De rechtbank houdt rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de aard en ernst van het verzuim en met het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval bij het vormverzuim het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar dat er wel sprake is van een andere belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden. Woningen mogen door opsporingsambtenaren en toezichthouders alleen worden betreden met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit. Dit is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht en het recht op privéleven. Dit voorschrift strekt daarmee ook ter bescherming van de rechten van de verdachte.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat niet duidelijk is geworden wat het doel was van de ‘integrale controle’ op het perceel en van het binnentreden van de woning van verdachte. Uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt dat de toezichthouders bij de controle een brief hebben overhandigd aan de eigenaar van het perceel waarin termen staan als ‘criminaliteit’, ‘ondermijning’ en ‘Meld Misdaad Anoniem’. Verder staat in een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Eenheid MiddenNederland, dat de politie de toezichthouders vergezelde om ‘de veiligheid [te] waarborgen’ en dat de politie als opsporingsambtenaar zou optreden ‘op het moment dat de medewerker van de gemeente een strafbaar feit zou constateren ten tijde van de controle’. Gelet daarop, is bij de rechtbank de indruk ontstaan dat de ‘integrale controle’ en het binnentreden van de woning van verdachte niet uitsluitend was gericht op controle en toezicht. De rechtbank ziet zich in die indruk gesterkt door het feit dat de burgemeester de aan de toezichthouders verleende machtiging tot binnentreden inmiddels heeft herroepen, nadat de bezwaaradviescommissie van de gemeente Gooise Meren hierover kritische kanttekeningen heeft gemaakt.
Zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, strekken de bestuursrechtelijke bevoegdheden van toezichthouders tot het betreden van plaatsen verder dan de strafvorderlijke bevoegdheden van opsporingsambtenaren en is het niet de bedoeling dat die ruimere bestuursrechtelijke bevoegdheden worden gebruikt om strafbare feiten op te sporen en zo de strengere strafvorderlijke waarborgen te omzeilen. In het kader van een controle hadden politie en toezichthouders een duidelijke taakverdeling moeten maken, waarbij de toezichthouders hun controlerende taken uitoefenden en pas assistentie van de politie zouden inroepen op het moment dat dit noodzakelijk was vanwege de specifieke strafvorderlijke bevoegdheden die aan de politie toekomen. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat dit onvoldoende is gebeurd.
Door het onrechtmatig binnentreden in de woning, is een ernstige inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift en op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte, verband houdende met bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
Gelet op deze constatering, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtstatelijke waarborg en als middel om met opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Bewijsuitsluiting is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk als signaal aan politie en justitie dat vormverzuimen als in deze zaak in de toekomst niet meer dienen voor te komen en als een krachtige stimulans tot het handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm.
Dit betekent dat de rechtbank de in de woning van verdachte aangetroffen zakken met hennepafval niet als bewijs zal gebruiken.
Het nadeel dat de toepassing van bewijsuitsluiting heeft voor de op zichzelf zwaarwegende maatschappelijke belangen van waarheidsvinding en bestraffing worden naar het oordeel van de rechtbank gematigd doordat de inbeslaggenomen illegale goederen uit het maatschappelijk verkeer zijn genomen.
Na uitsluiting van genoemd bewijs, leveren de overige stukken van het dossier onvoldoende wettig bewijs op voor het aan verdachte ten laste gelegde feit en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken.