ECLI:NL:RBMNE:2023:564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22/4860
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens misdrijven binnen rehabilitatietermijn

Op 30 maart 2021 heeft eiser, mede namens zijn kinderen, een verzoek om naturalisatie ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit verzoek is op 6 januari 2022 afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar vormde voor de openbare orde. De staatssecretaris baseerde deze afwijzing op het feit dat eiser binnen vijf jaar voor de aanvraag twee keer een sanctie had opgelegd gekregen voor misdrijven. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 7 september 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2023 behandeld. Eiser was aanwezig, maar de staatssecretaris heeft zich afgemeld. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht had afgewezen. Volgens artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan een verzoek worden afgewezen als er ernstige vermoedens zijn dat de aanvrager een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser had in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag een taakstraf voor mishandeling en een boete voor rijden onder invloed gekregen, wat voldoende was om aan te nemen dat hij een gevaar vormde.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. Eiser had aangevoerd dat hij sinds zijn laatste misdrijf niet meer in aanraking was gekomen met de politie, maar dit was niet voldoende om de afwijzing te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4860
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

Eiser heeft op 30 maart 2021, mede namens zijn kinderen, een verzoek om naturalisatie ingediend bij de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft dit verzoek met het besluit van 6 januari 2022 afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. [1] Dit ernstige vermoeden bestaat volgens de staatssecretaris omdat aan eiser binnen vijf jaar voorafgaand aan het verzoek/de beslissing (de rehabilitatietermijn) twee keer een sanctie is opgelegd (of ten uitvoer gelegd) voor misdrijven. [2]
Met het bestreden besluit van 7 september 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De staatssecretaris heeft zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen.
3. De rechtbank begrijpt dat het Nederlanderschap voor eiser belangrijk is. Hij en zijn kinderen voelen zich Nederlanders en eiser heeft aangevoerd dat het ook voor zijn toekomstige plannen om een eigen onderneming te starten, van belang is. Maar voor de beoordeling van een naturalisatieverzoek zijn strikte regels van toepassing. In artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap staat dat een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen als er ernstige vermoedens bestaan dat diegene een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) wordt omschreven wanneer er dergelijke ernstige vermoedens zijn en dit uitgangspunt is niet onredelijk bevonden door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3]
4. In de Handleiding staat onder meer dat een naturalisatieverzoek wordt afgewezen als (kort gezegd) aan diegene, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek/besluit, een sanctie is opgelegd of ten uitvoer is gelegd voor een misdrijf. Daarvan is hier sprake. Eiser heeft een transactievoorstel van 60 uur taakstraf aanvaard voor mishandeling en belediging. Op 6 juni 2018 heeft eiser deze taakstraf voltooid. Daarnaast is aan eiser bij een strafbeschikking van 1 juni 2022 een boete van € 450,- en een rijontzegging van 177 dagen opgelegd voor rijden onder invloed. Deze strafzaak is onherroepelijk geworden op 16 juni 2022. De veroordelingen voor deze misdrijven zijn voldoende om aan te nemen dat eiser op dit moment een gevaar vormt voor de openbare orde omdat de periode van vijf jaar niet is verstreken. Dat betekent dat de staatssecretaris het naturalisatieverzoek in principe heeft mogen afwijzen.
5. In bepaalde gevallen wijkt de staatssecretaris echter af van dit uitgangspunt. Dat is alleen zo als er sprake is van bijzondere omstandigheden. [4] De rechtbank vindt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat van die bijzondere omstandigheden hier geen sprake is. Zo heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het erom gaat dat iemand misdrijven heeft gepleegd. Daarin zit de ernst van de gepleegde feiten verdisconteerd. Dat eiser stelt dat het niet zulke ernstige feiten zijn, rechtvaardigt dus geen afwijking van de regels. Datzelfde geldt voor wat eiser op zitting heeft aangevoerd over de omstandigheden rondom de misdrijven. Het is aan de strafrechter om dergelijke omstandigheden bij zijn/haar oordeel te betrekken. Dat eiser sinds het laatste misdrijf niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie is heel goed, maar dat betekent tot slot evenmin dat de staatssecretaris moet afwijken van de regels. Er is immers een rehabilitatietermijn van vijf jaar gesteld. Op dit moment vallen de twee misdrijven binnen die vijf jaar.
6. Tot slot wordt voor het eerst op zitting aangevoerd dat de staatssecretaris eiser had moeten horen tijdens de bezwaarprocedure. Dit had aangevoerd moeten worden in het beroepschrift en kan niet worden ingelezen in een beroep op het motiveringsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals eiser stelt. Maar ook als de rechtbank dan kijkt of eiser gehoord had moeten worden, dan vindt zij van niet. Gelet op wat er is aangevoerd, heeft de staatssecretaris terecht het bezwaar kennelijk ongegrond mogen achten en om die reden mogen afzien van horen.
7. De staatssecretaris heeft eisers verzoek om naturalisatie terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Paragraaf 5 Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1357.
4.Paragraaf 6 van de Handleiding.