In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 380.000,-- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met een waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser vond deze waarde te hoog en maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2023 behandeld. Eiser heeft een lagere waarde van € 372.000,-- bepleit, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning met € 380.000,-- niet te hoog is vastgesteld, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met bijna acht maanden, en kent eiser een schadevergoeding van € 100,-- toe, te betalen door zowel de heffingsambtenaar als de Staat der Nederlanden.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat eiser geen extra kosten heeft gemaakt voor de behandeling van het schadeverzoek. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es - de Vries op 2 november 2023, en is openbaar uitgesproken.